Je gaat een weet-tekst lezen.
In sommige zinnen staat een verwijswoord.
Bijvoorbeeld: hij, ze, haar, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, hier of daaruit.
Je kunt een ander woord uit de tekst op die plaats invullen.
Of je kunt een groepje woorden invullen.
Voorbeeld: Vlinders hebben een heel bijzonder leven.
Ze worden namelijk niet geboren als vlinder.
Wie zijn ‘Ze’? ‘Ze’ zijn vlinders.
Ze -----> vlinders
Je kunt in de tweede zin vlinders invullen op de plaats van Ze.
Vlinders worden namelijk niet geboren als vlinder.