Herhalingsles AR3 Nederlands

Herhaling Nederlands AR3
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Herhaling Nederlands AR3

Slide 1 - Slide

Wat gaan we herhalen
  • Formeel en informeel
  • Informatie uitwisselen
  • Feiten
  • Meningen
  • Argumenten
  • Onderwerp en deelonderwerp

Slide 2 - Slide

Wat is het verschil tussen formeel en informeel taalgebruik?

Slide 3 - Mind map

Formeel:  
Netjes, chique (ouderwetse)taal, 
wanneer je beleeft wilt zijn. 
Informeel: Gewone taal, zoals je normaal tegen elkaar praat,
dagelijkse gebruik

Slide 4 - Slide

In welke situatie gebruik je formele en informele taal?

Slide 5 - Open question

Formeel:
Email,
Zakelijke brief 
Informeel:
whatsapp/
snapchat,
spreektaal

Slide 6 - Slide

Formeel:

- u
-geachte heer/ mevrouw
-Met vriendelijke groet
-tot onze spijt
-moeilijkere woorden
-achternaam 
Informeel:

- je/ jij/ jou
-hallo/ hoi
-doei/ dag
-sorry
- makkelijkere woorden
-voornaam

Slide 7 - Slide

informatie uitwisselen
Als je een gesprek gaat houden waarin je informatie uitwisselt, dan zorg je voor een goede voorbereiding en let je op de opbouw van je gesprek.

Slide 8 - Slide

waar moet je op letten als je een gesprek gaat voeren, waarin je informatie uitwisselt.

Slide 9 - Open question

Informatie uitwisselen
  1. Voorbereiding (je bedenkt vooraf welke info je wilt hebben, bijv. vragen op papier zetten).
  2. Begin (bespreken dat je informatie wilt uitwisselen (doel) en waarover (onderwerp).
  3. Middenstuk (- je stelt een vraag; - je luistert goed naar het antwoord; - je controleert of je antwoord snapt, zo niet, dan vraag je door; - als je genoeg weet van 1 vraag, stel je de volgende vraag, of je gesprekspartner stelt een vraag; - je gaat zo met je gesprekspartner alle vragen langs).
  4. Afronding (als de tijd om is, of als alle belangrijke dingen zijn besproken, controleer je of alle vragen zijn beantwoord. Daarna rond je het gesprek af.)

Slide 10 - Slide

Feiten...

Slide 11 - Mind map

Feiten
  • Uitspraak over iets wat waar is of niet
  • Een feit is controleerbaar

Voorbeeld
De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt 50 euro kleedgeld per maand.
> Je kunt controleren of dit waar is. > Zoeken in de krant, op internet.

Slide 12 - Slide

Meningen...

Slide 13 - Mind map

Meningen
  • Wat iemand ergens van vindt
  • Een mening is niet controleerbaar
  • Je kunt het eens of oneens zijn met een mening
  • Je herkent een mening aan signaalwoorden:  - ..

    Voorbeeld 

     Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen
  • Ik vind dat..
  • Zij/hij vindt dat..
  • Ik ben van mening dat..

Slide 14 - Slide

Argumenten...

Slide 15 - Mind map

Argumenten
  • Een argument is een uitleg waarmee je een mening ondersteunt.
  • Je herkent een argument aan signaalwoorden:



    Voorbeeld

    Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zijn met geld omgaan (argument)
  • Want
  • Namelijk
  • Omdat
  1. Ik vind dit, omdat...
  2. Zij vindt dat, want...

Slide 16 - Slide

Onderwerp en deelonderwerpen
Onderwerp:
- daar waar de tekst over gaat
- vaak samen te vatten in één of twee woorden

 Deelonderwerpen:
- belichten verschillende kanten van het onderwerp
- vaak per alinea een nieuw deelonderwerp
- Tussenkopjes verklappen vaak al waar het deelonderwerp over gaat

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Video

Waar in de alinea staat de belangrijkste zin denk jij?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan

Slide 19 - Quiz

Lees de tekst

Slide 20 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
scholieren op middelbare scholen
B
Doutzen Kroes maakt opbrengt bekend
C
actie van Dance4Life

Slide 21 - Quiz

Wat is het deelonderwerp van alinea 2?
A
het slotevenement van Dance4Life
B
Ahoy in Rotterdam
C
beloning voor leerlingen voor hun inzet
D
satellietverbinding

Slide 22 - Quiz