Hoofd- en bijzaken - Gesprekken - 3F

Nederlands: Hoofd- en bijzaken
Taalblokken H5

Gesprekken
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 8 videos.

Items in this lesson

Nederlands: Hoofd- en bijzaken
Taalblokken H5

Gesprekken

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt informatie uitwisselen in een gesprek.
  • Je kunt in een gesprek gebruikmaken van het onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
  • Je kunt in een gesprek gebruikmaken van lichaamstaal.
  • Je kunt je afstemmen op je gesprekspartner.

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Je kunt in je eigen teksten gebruikmaken van het onderscheid tussen hoofdzaken en bijzaken.
  • Je kunt informatie uitwisselen in een gesprek.
  • Je kunt een presentatie geven of een verhaal vertellen.

Slide 3 - Slide

Hoofdzaken
  • Kun je niet weglaten;
  • Leesdoel bepaalt mede de hoofdzaak;
  • De tekst zonder voorbeelden of uitleg;
  • Handig voor een samenvatting.

Slide 4 - Slide

Bijzaken
  • Kun je weglaten;
  • Voorbeelden, uitleg, onderbouwing en argumenten die horen bij de hoofdzaak.

Slide 5 - Slide

Bijzaken helpen hoofdzaken
  • Zonder argumenten is een mening niet duidelijk.
  • Zonder plaatjes of voorbeelden is een instructie niet duidelijk.

Slide 6 - Slide

Thema: Nederlandse uitvindingen


(presentatie)
  • hoofd- en bijzaken
  • non-verbale communicatie
  • afstemmen op je gesprekspartner

Slide 7 - Slide

Thema: consuminderen

(presentatie)
  • hoofd- en bijzaken
  • non-verbale communicatie
  • afstemmen op gesprekspartner

Slide 8 - Slide

Als je een mindmap maakt, wat zet je dan in het midden?
A
Het onderwerp
B
De bijzaken
C
De hoofdzaak

Slide 9 - Quiz

Wat zijn hoofdzaken?
A
De belangrijkste punten van een tekst
B
De plaatjes, schema's en grafieken
C
Argumenten, voorbeelden en uitleg
D
Alle tussenkopjes samen

Slide 10 - Quiz

Wat is in deze zin de hoofdzaak:
Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt, want ik was ziek.
A
Ik was ziek.
B
De hele zin is hoofdzaak.
C
Ik heb mijn huiswerk niet gemaakt.
D
Ik weet het niet.

Slide 11 - Quiz

Huiswerk
In Taalblokken aan de slag met bouwsteen 5: hoofd- en bijzaken
Voorbeeld en theorie
Tussentoets >5,5 = klaar
< 5, 5 = ook lezen/luisteren maken

Slide 12 - Slide

Communicatie
  • mondeling (spreken/gesprek)
  • schriftelijk, digitaal
  • via media

Maar ook: non-verbaal
Vrij vertaald: communiceren zonder woorden

Slide 13 - Slide

Non-verbale communicatie
• lichaamshouding
• gezichtsuitdrukking
• stemgebruik
• oogcontact
• gebaren
(• lichamelijke reacties)
(• lichamelijke nabijheid)

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Slide 16 - Video

Communicatie (2F)
  • Opdracht 1 & 2 - Taalblokken

  • Tweetallen
  • Zoek een plekje
  • 10 minuten

Slide 17 - Slide

Taalblokken - § 5.5 (Ned. uitvindingen)

Slide 18 - Slide

Taalblokken - § 5.5 (consuminderen)

Slide 19 - Slide

Taalblokken 3F - § 5.5 (consuminderen)
  • Opdracht 1 t/m 5 - alleen

  • Opdracht 6
  • Tweetallen
  • In het lokaal of elders
  • 10 minuten

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

Slide 22 - Video

Opdracht 6 - § 5.5
Even klassikaal ...

Slide 23 - Slide

Afstemmen op gesprekspartner


Gesprek = informatie uitwisselen.
  • zenden (praten) + ontvangen (luisteren)
  • afwisselend zender (dan ben jij aan het woord) en de ontvanger (dan luister je)
Afstemming: beter doel bereiken
  • Pluspunt: prettiger gesprek

Slide 24 - Slide

Afstemming
• Bepaal van tevoren doel van het gesprek
• Bepaal welke informatie je geeft. Welke hoofd- en bijzaken?
• Wat is de voorkennis van de ander? Vaktaal gebruiken?
• Formeel of informeel taalgebruik?
• Luister goed (oogcontact, af en toe reageren, vraag af en toe of je je gesprekspartner goed begrepen hebt)
• Reageer pas als de ander is uitgesproken. Eventueel doorvragen (let ook op non-verbale communicatie, lichaamstaal, stemgebruik).

Slide 25 - Slide

Presenteren

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video

Opdracht 14 - Taalblokken (§ 5.5)
  • Was het doel van het gesprek duidelijk?
  • Lieten jullie elkaar uitpraten en luisterden jullie naar elkaar?
  • Hebben jullie doorgevraagd?
  • Paste het taalgebruik bij de situatie?
  • Hebben jullie elkaar respectvol behandeld en naar elkaar geluisterd?
  • Welke twee verbeterpunten geef je de ander?

Slide 31 - Slide