Reflectie: noteer de antwoorden in je schrift
1. Wat is je cijfer?
2. Had je hoger of lager verwacht en waarom?
3. Hoeveel uur tijd heb je zitten in de voorbereiding?
4. Hoe heb je geleerd? Dus wat heb je letterlijk uitgevoerd?
Toetsvragen per onderdeel
1/3: accenten, apostrof 3p - R
4/5: telwoorden met -n 1p - R
6 t/m 11: accent, trema, apostrof 3p - T
12/14: telwoorden met -n 6p - T
15 t/m 25: werkwoordspelling 24p - T
26: werkwoordsvormen toepassen in verhaal 10p - i