H4 Chapitre 1 - examenidioom 1, verbes réguliers, passé composé

1 / 50
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 50 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programme
  • Revoir : examenidioom 1
  • Verbes réguliers
  • Passé composé
  • Évaluation

Slide 2 - Slide

Lie les mots français du vocabulaire aux images.
Koppel de Franse woordjes uit het examenidioom aan de plaatjes.
ridiculiser
détester
le bonheur
la ressemblance
une épouse
abandonner

Slide 3 - Drag question

Les buts
Ik kan de grammatica (regelmatige werkwoorden, passé composé) toepassen in context. 

Slide 4 - Slide

Verbes réguliers
Écris ce que tu sais des verbes réguliers à l'exercice 7.
timer
3:00

Slide 5 - Slide

Les verbes réguliers 
en -er, -ir et -re

De regelmatige werkwoorden op -er in de présent

Slide 6 - Slide

Regelmatige werkwoorden 
In het Frans zijn er drie groepen regelmatige werkwoorden: 
  1. Werkwoorden op -er
  2. Werkwoorden op -ir
  3. Werkwoorden op -re

Er zijn veel regelmatige werkwoorden. 
Alleen de werkwoorden op -er zijn er al meer dan 280!
-er
aimer, parler, manger, voyager, marcher, jouer
-ir
choisir, mentir, avertir, finir, punir, remplir, réussir
-re
vendre, répondre, perdre, mordre, entendre, descendre, correspondre, attendre

Slide 7 - Slide

La rège: verbes réguliers en -er
  1. Haal -er van het hele werkwoord af om de stam te vinden:  Jouer    jou
  2. Je moet nu uitzoeken welk onderwerp er wordt gebruikt. Wie 'doet' het werkwoord? 
  3. Zet nu de juiste uitgang achter het werkwoord. 

Een werkwoord bestaat altijd uit een pronom personnel, een stam 
en een uitgang. De uitgang plak je direct achter de stam. 
Voorbeeld: Je joue
Ik = je
jij = tu
hij = il
zij = elle
men/wij = on
wij = nous
jullie/u = vous
zij (meervoud) = ils/elles
Je = e
Tu = es
il/elle/on = e
nous = ons
vous = ez
ils/elles = ent

Slide 8 - Slide

Vervoeg het volgende werkwoord:
Hij heeft een hekel aan (détester)
A
il détester
B
il détesta
C
il déteste
D
il détestes

Slide 9 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
Zij ontmoeten (rencontrer)
A
il rencontre
B
elle rencontre
C
ils rencontrent
D
nous rencontrons

Slide 10 - Quiz

Vervoeg het volgende werkwoord:
jij blijft (rester)
A
je restes
B
tu restes
C
je reste
D
tu restent

Slide 11 - Quiz

UItzonderingen / bijzonderheden
Als een werkwoord begint met een klinker of h, dan gebruik je in 
de ik-vorm geen je maar j'
Voorbeeld: J'habite, j'aime, j'adore

Als de stam van een werkwoord eindigt op een g, dan gebruik je in de nous-vorm de uitgang -eons in plaats van -ons
Voorbeeld: Nous voyageons, nous mangeons

Slide 12 - Slide

Les verbes -ir

Slide 13 - Slide

Stap 1: Hoe vind je de stam van een werkwoord op -ir?

Slide 14 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord 'remplir'?

Slide 15 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord 'choisir'?

Slide 16 - Open question

Wat is de stam van het werkwoord 'finir'?

Slide 17 - Open question

La rège: verbes réguliers en -ir
Dit werkt hetzelfde als de werkwoorden op -er, maar de uitgangen zijn:
je choisis
tu choisis
il/elle/on choisit
nous choisissons
vous choisissez
ils/elles choisissent

Slide 18 - Slide

Vervoeg:
je (finir)

Slide 19 - Open question

Vervoeg:
nous (finir)

Slide 20 - Open question

Vervoeg:
tu (finir)

Slide 21 - Open question

Vervoeg:
elle (remplir)

Slide 22 - Open question

Vervoeg:
tout le monde (réussir)

Slide 23 - Open question

Vervoeg:
Sophie et Chloé (réfléchir)

Slide 24 - Open question

La rège: verbes réguliers en -re
Dit werkt hetzelfde als de werkwoorden op -er, maar de uitgangen zijn:
je rends
tu rends
il/elle/on rend
nous rendons
vous rendez
ils/elles rendent

Slide 25 - Slide

Welke uitgangen horen bij welke groep werkwoorden?
-ER
-IR
-RE
-ER
-IR
-RE
-e
-es
-e
-ons
-ez
-ent
-is
-is
-it
-issons
-issez
-issent
-s
-s
-ons
-ez
-ent

Slide 26 - Drag question

Regelmatige werkwoorden in de présent vervoegen,
dat kan ik.
😒🙁😐🙂😃

Slide 27 - Poll

Verbes réguliers
Défi ! Es-tu capable de conjuguer les verbes au présent à l'exercice 8 ?
timer
3:00

Slide 28 - Slide

avoir & être
Voor de passé composé moet je de werkwoorden être (zijn) en avoir (hebben) uit je hoofd kennen. 

Weet jij ze nog? Wij beginnen met avoir

Slide 29 - Slide

Sleepvraag
Koppel de juiste vorm van avoir 
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 30 - Slide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
ont
as
avons
avez
ai
a

Slide 31 - Drag question

Sleepvraag
Koppel nu de juiste vorm van het werkwoord être
aan het juiste persoonlijk voornaamwoord

Slide 32 - Slide

je/j'
tu
il / elle / on
nous
vous
ils/elles
sont
es
sommes
êtes
suis
est

Slide 33 - Drag question

Wat is een passé composé?
De passé composé is hetzelfde als in het Nederlands de V.T.T.
Oftewel: onderwerp + vorm van zijn of hebben + voltooid deelwoord.

Bijvoorbeeld: ik heb gelopen / wij hebben gefietst / zij zijn gegaan

In het Frans is de passé composé (V.T.T.): 
onderwerp + vorm van avoir of être + voltooid deelwoord

Slide 34 - Slide

Hoe maak je een passé composé?
STAPPENSCHEMA

Slide 35 - Slide

STAP 1
Kies of je de passé composé gaat maken met 
être of met avoir

Slide 36 - Slide

Je kiest eigenlijk bijna altijd voor avoir.
Je kiest alleen voor être bij de volgende werkwoorden:

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

STAP 2

Maak het voltooid deelwoord .

Slide 39 - Slide

Voltooid deelwoord zelf maken:
  • Het werkwoord eindigt op -er: haal -er weg, zet er é voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: regarder  --> regarder --> regard --> regardé

  • Het werkwoord eindigt op -re: haal -re weg, zet er u voor in de plaats.
          Bijvoorbeeld: attendre --> attendre --> attend --> attendu

  • Het werkwoord eindigt op -ir: haal -ir weg, zet er i voor in de plaats.
    Bijvoorbeeld: choisir  --> choisir  --> chois  --> choisi

Slide 40 - Slide

STAP 3
LET OP!!!!
Deze stap doe je alléén als je bij stap 1 gekozen hebt voor être als hulpww!

Slide 41 - Slide

Deze stap alleen doen als je voor être gekozen hebt!
Mannelijk
Vrouwelijk
Enkelvoud
-
Je suis venu
e
Je suis venue
Meervoud
s
Ils sont venus
es
Elles sont venues

Slide 42 - Slide

Even oefenen
L'accord is de extra -e, -s of -es die je kunt krijgen als je être als hulpwerkwoord hebt gekozen.
Hier gaan wij nu mee oefenen.

Slide 43 - Slide

Son épouse est ______ à Paris.
A
arrivé
B
arrivée
C
arrivés
D
arrivées

Slide 44 - Quiz

Les garçons sont ________ à la maison.
A
rentré
B
rentrée
C
rentrés
D
rentrées

Slide 45 - Quiz

Son père est __________ à Paris.
A
allé
B
allée
C
allés
D
allées

Slide 46 - Quiz

Ik begrijp wanneer ik een e of een s toe moet voegen.

Slide 47 - Poll

Passé composé
Fais les exercices 9 et 10 dans ton livret (herhalingsboekje).

Slide 48 - Slide

Schrijf op waar je naar aanleiding van deze les op gaat letten bij être en avoir.

Slide 49 - Open question

Devoirs
Apprendre
- Vocabulaire A F-N

Faire
- Fais les exercices 9 et 10 dans ton livret (herhalingsboekje).

Slide 50 - Slide