passé composé bestaat altijd uit 2 werkwoorden: hulpwerkwoord (avoir of être vervoegd!! uit het hoofd leren) en voltooid deelwoord ( stam pakken van het werkwoord en de uitgang erachter zetten)
Slide 12 - Slide
Ik kan de regelmatige werkwoorden op -er vervoegen in de présent + passé composé.
😒🙁😐🙂😃
Slide 13 - Poll
Leerdoel 1b
Ik kan nog steeds de werkwoorden op -re vervoegen in de présent en passé composé.
Slide 14 - Slide
Les verbes réguliers
ER
IR
RE
Slide 15 - Slide
Wij verkopen = Nous ...
A
vendrons
B
vend
C
vendez
D
vendons
Slide 16 - Quiz
Jij verliest = Tu ...
A
perd
B
perds
C
perdes
D
perdez
Slide 17 - Quiz
Zij hebben gewacht = ... (wachten = attendre)
A
Ils ont attendré
B
Ils ont attendé
C
Ils ont attendru
D
Ils ont attendu
Slide 18 - Quiz
Jullie horen (entendre) = ?
Slide 19 - Open question
Ik verlies (perdre) = ?
Slide 20 - Open question
Zij heeft verkocht (vendre) = ?
Slide 21 - Open question
Zij (v mv) hebben gewacht (attendre) = ?
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Slide
Ik kan regelmatige werkwoorden op -re vervoegen in de présent + passé composé
😒🙁😐🙂😃
Slide 24 - Poll
Leerdoel 2
Ik kan de werkwoorden op -ir vervoegen in de présent en passé composé.
Slide 25 - Slide
Présent
Stap 1: WW - ir (stam)
(choisir > chois)
Stap 2: uitgangen toevoegen
Je choisis
Tu choisis
Il/elle/on choisit
Nous choisissons
Vous choisissez
Ils/elles choisissent
Slide 26 - Slide
Les verbes réguliers
ER
IR
RE
Slide 27 - Slide
Prenez votre cahier
Verbes -ir
* finir (eindigen)
* réfléchir (nadenken)
* réussir (slagen)
* remplir (invullen)
* grandir (groeien)
* choisir (kiezen)
* rougir (blozen)
Slide 28 - Slide
Wij kiezen = ?
A
Nous choisons
B
Nous choisisons
C
Nous choissisons
D
Nous choisissons
Slide 29 - Quiz
Ik vul in = ?
A
Je remple
B
Je remplis
C
Je remplit
D
Je rempli
Slide 30 - Quiz
Hij groeit = ?
A
Il grandis
B
Il grandi
C
Il grandit
D
Il grand
Slide 31 - Quiz
Jij denkt na = ? (réfléchir)
Slide 32 - Open question
U slaagt = ? (réussir)
Slide 33 - Open question
Zij bloost = ? (rougir)
Slide 34 - Open question
Passé composé
J'ai rougi = Ik heb gebloosd
Tu as rougi
Il/elle/on a rougi
Nous avons rougi
Vous avez rougi
Ils/elles ont rougi
Slide 35 - Slide
Slide 36 - Slide
Hij heeft gekozen = ? (choisir)
Slide 37 - Open question
Ik ben gegroeid = ? (grandir)
Slide 38 - Open question
Wij zijn/hebben geëindigd = (finir)
Slide 39 - Open question
Wij eindigen = ? (finir)
Slide 40 - Open question
Ik kan regelmatige werkwoorden op -ir vervoegen in de présent + passé composé.