Cursus 7 Par. 11-12-13-14 werkwoordsvormen en werkwoordtijden

Cursus 7 Spelling
Par. 11 Werkwoordtijden en -vormen
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Cursus 7 Spelling
Par. 11 Werkwoordtijden en -vormen

Slide 1 - Slide

we gaan het deze les (weer) hebben over werkwoordsvormen en werkwoordtijden

Slide 2 - Slide

leerdoelen
Aan het eind van deze les kan je:
Verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen
Verschillende werkwoordtijden herkennen en benoemen
(onderwerp en persoonsvorm in een zin aanwijzen)

Slide 3 - Slide

werkwoordsvormen

Slide 4 - Mind map

werkwoordsvormen:

hele werkwoord (infinitief, inf)
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord

onvoltooid deelwoord
bijvoeglijk gebruik van een werkwoord

voorbeelden:

Ik moet heel hard lachen.
Ik lach/lachte me een ongeluk.
Ik heb me een ongeluk gelachen.
Lachend liep ik de klas in.
Ken je de lachende hyena?

Slide 5 - Slide

Ik heb de hele dag lachend op mijn ratelende fiets gedacht aan het maken van deze zin.

Slide 6 - Open question

werkwoordtijden:

onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd
voltooid tegenwoordige tijd
voltooid verleden tijd



voorbeelden:

Ik lach om jouw grap. 
Ik lachte om jouw grap. 
Ik heb om jouw grap gelachen.
Ik had om jouw grap gelachen.

Slide 7 - Slide

Wat zijn de afkortingen van de werkwoordtijden?

Slide 8 - Open question

wat is de enige vorm van het werkwoord die verandert als je de zin in een andere tijd zet?
A
Het voltooid deelwoord
B
De persoonsvorm

Slide 9 - Quiz

De verschillende vormen van het werkwoord gebruik je voor de verschillende tijden:
Als je wilt aangeven dat iets in de onvoltooid tegenwoordige tijd gebeurt, dan is het werkwoord in de zin een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
 Hij lacht zich een ongeluk.
Lacht is persoonsvorm: pv. De zin staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd: ott
Dus: vorm is persoonsvorm (pvtt), tijd is ott. Samen is dat pvtt
De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp.

Slide 10 - Slide

Voor iets dat in het verleden is gebeurd, kun je verschillende tijden kiezen:
Je kunt de onvoltooid verleden tijd kiezen als je bijvoorbeeld een verhaal schrijft of vertelt over een periode van vroeger of als je vertelt over de gewoonte van iemand:

Vroeger keek ik altijd samen met mijn ouders naar het jeugdjournaal. Dat was heel gezellig. En na afloop praatten we dan over wat we hadden gezien. Daarna moest ik de afwas doen. Dat was minder leuk...

Hij lachte zich altijd een ongeluk als hij naar de filmpjes op Tik Tok keek.

Slide 11 - Slide

voltooid tegenwoordige tijd
Als er iets in het verleden is gebeurd, en het is (nog maar net) voorbij, dan kun je de voltooid tegenwoordige tijd ( vtt) gebruiken:

Gisteren ben ik naar de kermis geweest. Daar heb ik een gigantische flamingo-knuffel gewonnen met schieten. Ik heb ook nog in de botsauto's rondgescheurd en ik ben keihard tegen Britt aangebotst. We hebben zo gelachen! 

Zoals je ziet gebruik je twee werkwoordvormen in deze tijd: het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord.

Slide 12 - Slide

Voltooid verleden tijd
Deze voltooid verleden tijd (vvt) wordt een stuk minder gebruikt dan de andere drie. Je gebruikt hem als je iets verteld dat nog verder in het verleden ligt. 

Een mooi voorbeeld is:
Als ik dat had geweten, had ik het nooit gedaan!
 
En nog een:
Toen we vorig jaar gingen skiën, had het gelukkig de week daarvoor flink gesneeuwd

Ook hier zie je weer een hulpwerkwoord (zijn, hebben) en een voltooid deelwoord.

Slide 13 - Slide

Maak een zin met de 5 vormen van het werkwoord in de onvoltooid tegenwoordige tijd. Zet de zin daarna in de voltooid tegenwoordige tijd.

Slide 14 - Open question

Aan de slag!
Cursus 7
- Par. 11  alle opdrachten

Huiswerk voor de volgende les:
leren theorie van Meer dan lezen --> PROEFWERK

Slide 15 - Slide