De verschillende vormen van het werkwoord gebruik je voor de verschillende tijden:
Als je wilt aangeven dat iets in de onvoltooid tegenwoordige tijd gebeurt, dan is het werkwoord in de zin een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd:
Hij lacht zich een ongeluk.
Lacht is persoonsvorm: pv. De zin staat in de onvoltooid tegenwoordige tijd: ott
Dus: vorm is persoonsvorm (pvtt), tijd is ott. Samen is dat pvtt
De persoonsvorm past zich aan aan het onderwerp.