Afgelopen week was het herfstvakantie. Ik ben met mijn man en dochter op vakantie geweest in België. Daar aten we elke dag croissantjes. Had ik dat maar niet gedaan. Croissantjes maken je dik. Toch loop ik lachend het stinkende lokaal in.
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1
This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Vakantie
Afgelopen week was het herfstvakantie. Ik ben met mijn man en dochter op vakantie geweest in België. Daar aten we elke dag croissantjes. Had ik dat maar niet gedaan. Croissantjes maken je dik. Toch loop ik lachend het stinkende lokaal in.
Slide 1 - Slide
we gaan het deze les hebben over werkwoordsvormen en werkwoordtijden
Slide 2 - Slide
leerdoelen
Aan het eind van deze les kan je:
Verschillende werkwoordsvormen herkennen en benoemen
Verschillende werkwoordtijden herkennen en benoemen
(onderwerp en persoonsvorm in een zin aanwijzen)
Slide 3 - Slide
werkwoordsvormen
Slide 4 - Mind map
werkwoordsvormen:
hele werkwoord (infinitief, inf)
persoonsvorm (pv)
voltooid deelwoord
onvoltooid deelwoord
bijvoegelijk naamwoord
voorbeelden:
Ik moet heel hard lachen.
Ik lach/lachte me een ongeluk.
Ik heb me een ongeluk gelachen.
Lachend liep ik de klas in.
Ken je de lachende hyena?
Slide 5 - Slide
werkwoordtijden:
onvoltooid tegenwoordige tijd
onvoltooid verleden tijd
voltooid tegenwoordige tijd
voltooid verleden tijd
voorbeelden:
Ik lach om jouw grap.
Ik lachte om jouw grap.
Ik heb om jouw grap gelachen.
Ik had om jouw grap gelachen.
Slide 6 - Slide
wat is de enige vorm van het werkwoord die verandert als je de zin in een andere tijd zet?
A
Het voltooid deelwoord
B
De persoonsvorm
Slide 7 - Quiz
Voor iets dat in het verleden is gebeurd, kun je verschillende tijden kiezen:
Je kunt de onvoltooid verleden tijd kiezen als je bijvoorbeeld een verhaal schrijft of vertelt over een periode van vroeger of als je vertelt over de gewoonte van iemand:
Vroeger keek ik altijd samen met mijn ouders naar het jeugdjournaal. Dat was heel gezellig. En na afloop praatten we dan over wat we hadden gezien. Daarna moest ik de afwas doen. Dat was minder leuk...
Hij lachte zich altijd een ongeluk als hij naar de filmpjes op Tik Tok keek.
Slide 8 - Slide
voltooid tegenwoordige tijd
Als er iets in het verleden is gebeurd, en het is (nog maar net) voorbij, dan kun je de voltooid tegenwoordige tijd( vtt) gebruiken:
Gisteren ben ik naar de kermis geweest. Daar heb ik een gigantische flamingo-knuffel gewonnen met schieten. Ik heb ook nog in de botsauto's rondgescheurd en ik ben keihard tegen Britt aangebotst. We hebben zo gelachen!
Zoals je ziet gebruik je twee werkwoordvormen in deze tijd: het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord.
Slide 9 - Slide
Voltooid verleden tijd
Deze tijd (vvt) wordt een stuk minder gebruikt dan de andere drie. Je gebruikt hem als je iets verteld dat nog verder in het verleden ligt.
Een mooi voorbeeld is:
Als ik dat had geweten, had ik het nooit gedaan!
En nog een:
Toen we vorig jaar gingen skiën, had het gelukkig de week daarvoor flink gesneeuwd.
Ook hier zie je weer een hulpwerkwoord (zijn, hebben) en een voltooid deelwoord.