Nederlands werkwoordspelling zwakke werkwoorden

Goedemorgen
We starten met een Lessonup over zwakke werkwoorden.

Je mag je laptop pakken en inloggen met je eigen naam! 



1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Goedemorgen
We starten met een Lessonup over zwakke werkwoorden.

Je mag je laptop pakken en inloggen met je eigen naam! 



Slide 1 - Slide

Noteer zwakke werkwoorden. 

timer
1:00

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Welke verleden tijd is goed in deze zin:
Hij (leiden) ons door de stad Gouda.
A
leide
B
leidde
C
leidt
D
leidte

Slide 4 - Quiz

Welk woord is een zwak werkwoord?
Bakken of zwemmen?

Slide 5 - Open question

't ex-kofschip
Bij zwakke werkwoorden als verven en verbazen verandert de v en z aan het eind van de stam in een f of een s: ik verf, ik verbaas.
In de verleden tijd krijgen ze echter de(n) (ik verfde, ik verbaasde) omdat in het hele werkwoord een z en een v staan.

(verbazen, verven )

Slide 6 - Slide

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 7 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 9 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 10 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 11 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 12 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 13 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 14 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 15 - Quiz

Noteer het werkwoord in de verleden tijd.
Mijn ouders (Verhuizen) naar het noorden.

Slide 16 - Open question

Noteer het werkwoord in de verleden tijd.
Gisteren (scrollen) we op Tiktok.

Slide 17 - Open question

Noteer het werkwoord in de verleden tijd.
Ik (tekenen) een huis.

Slide 18 - Open question

Noteer het werkwoord in de verleden tijd.
De leerlingen (praten) heel luid.

Slide 19 - Open question

Noteer het werkwoord in de verleden tijd.
Hij (besteden) zijn geld aan snoep.

Slide 20 - Open question