Alle theorie (samenvatting maken en toets opgeven)

Vrijdag 15 maart

Tekstverbanden en sigaalwoorden
1 / 17
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with text slides.

Items in this lesson

Vrijdag 15 maart

Tekstverbanden en sigaalwoorden

Slide 1 - Slide

15-03-2024
  • Alle theorie
  • Hoe maak je een samenvatting?
  • Hoe leer je voor deze toets?
  • Huiswerk

Slide 2 - Slide

Leesmanieren
Verkennend
Grondig
Zoekend
Soort tekst
Tekst die je helemaal wilt begrijpen
Zoekt gericht naar informatie die je nodig hebt
Voorspelt het onderwerp
Denkt aan wat je al weet
Bepaalt waarom je de tekst leest

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Tekstopbouw
- inleiding, middenstuk en slot. 
- In de alinea’s van het middenstuk behandelt de schrijver het onderwerp van de tekst, waarbij elke alinea gaat over een nieuw deelonderwerp. Vaak maken tussenkopjes duidelijk wat het deelonderwerp is in een of meer alinea’s.

Slide 6 - Slide

Inleiding
In de inleiding probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. 
Verschillende manieren:
  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • aanleiding noemen




Slide 7 - Slide

Slot
In het slot rondt de schrijver de tekst af. 
Ook dit kan op verschillende manieren:

  • een samenvatting geven;
  • een conclusie trekken;
  • antwoord geven op een belangrijke vraag;
  • de oplossing voor een probleem geven;
  • een advies geven of een oproep doen.




Slide 8 - Slide

Publiek vaststellen
  • Een schrijver denkt ook na over het publiek.
  • Kan schrijven voor een algemeen publiek of speciale doelgroep.
  • Bijvoorbeeld: voor kinderen, jongeren, volwassenen of ouderen, voor mannen of vrouwen, of voor een doelgroep met een bepaalde hobby of beroep, met veel kennis over het onderwerp.

Slide 9 - Slide

Afbeeldingen
  • Verschillende doelen:
  • Een afbeelding trekt de aandacht van de lezer.
  • Een afbeelding is nodig om de tekst te begrijpen.
  • Een afbeelding maakt de tekst duidelijker.
  • Een afbeelding maakt de tekst grappig.
  • Een afbeelding geeft een bepaalde sfeer of maakt de tekst aantrekkelijk.




Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
  • In alinea's komen geen onnodige herhalingen voor.
  • I.p.v. eerder genoemde woorden of zinnen gebruikt de schrijver verwijswoorden. 

  • Verwijswoorden zoals: hij, zij, dat, die en daar.

Slide 11 - Slide

Kernzinnen
Belangrijkste zin(nen) in een alinea. De kernzin is meestal de eerste of de laatste zin van de alinea. Soms is de tweede zin de kernzin.

De andere zinnen …
  • zijn voorbeelden van wat er in de kernzin gezegd is; of
  • geven verdere uitleg bij wat er in de kernzin gezegd is.


Slide 12 - Slide

Tekst samenvatten
  • Je gaat op zoek naar de belangrijkste informatie, oftewel de hoofdzaken van de tekst. Deze vind je in de kernzinnen.

  • De rest van de alinea’s bestaat uit uitleg of voorbeelden bij de kernzin. Dat zijn de bijzaken van de tekst. Deze neem je niet op in een samenvatting.

  • Uitzondering hierop zijn schoolboekteksten, want daarin heb je de uitleg en de voorbeelden vaak nodig om de stof goed te kunnen begrijpen.

Slide 13 - Slide

Tekst samenvatten
  • De kortste samenvatting van een tekst geef je als je de hoofdgedachte van de tekst onder woorden brengt. 

  • Om de hoofdgedachte te vinden, stel je jezelf deze vraag: wat vertelt de schrijver over het onderwerp van de tekst? 

  • De hoofdgedachte is één zin en het is nooit een vraag.

Slide 14 - Slide

Hoe leer je voor deze toets?
  • Best wel wat theorie
  • Oefenen, oefenen, oefenen ...

Slide 15 - Slide

Huiswerk
Wat
Maken:
Lezen blok 3: 
Blok 3.14 (Alle opdrachten) 
Wanneer
Maandag, 3/4e uur.
Hoe
Fluisterend met buurman/buurvrouw
Je mag met oortjes in werken.
Klaar?
Kijk even of je al het huiswerk af hebt van Blok 1 en 2 Lezen. Begin anders met het maken van je samenvatting.

Slide 16 - Slide

Teksten met een mening
  1. mening geven – de schrijver laat alleen een of meer meningen zien. De lezer kan daarna zijn eigen mening vormen. Voorbeelden: artikel in tijdschrift, artikel in krant.
  2. overtuigen van een mening – de schrijver geeft zijn eigen mening en laat zo veel mogelijk argumenten zien die zijn mening ondersteunen. Hij wil de lezer ervan overtuigen dat hij gelijk heeft. Voorbeelden: ingezonden stuk, recensie, blog.

Slide 17 - Slide