What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
oefening grammatica blok 1 en 2
Huiswerk a.s. maandag
bestuderen theorie blz. 60
mk. opdr 1 t/m 3 blz. 60, 61
1 / 33
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
This lesson contains
33 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Huiswerk a.s. maandag
bestuderen theorie blz. 60
mk. opdr 1 t/m 3 blz. 60, 61
Slide 1 - Slide
Samengevat
de persoonsvorm
: het werkwoord dat verandert als je de zin in een andere tijd zet
het werkwoordelijk gezegde
: alle werkwoorden in een zin
het onderwerp
: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde?
het lijdend voorwerp
: het antwoord op de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp?
Slide 2 - Slide
Lezen in leesboek
timer
10:00
Slide 3 - Slide
Planning
lezen
grammaticaquiz (kort)
uitleg
boek kiezen
afsluiting
Slide 4 - Slide
Grammatica blok 1
Slide 5 - Slide
doelen
Aan het einde van de les heb ik geoefend met:
- het lijdend voorwerp vinden
- weet ik wat een aanwijzend, vragend en onbepaald naamwoord is
- weet ik hoe 'Lesson Up'werkt
Slide 6 - Slide
Redekundig ontleden
Zinsdelen benoemen
Slide 7 - Slide
Wat zijn de stappen van zinsontleding
Slide 8 - Open question
Alle kinderen vinden de persoonsvorm in deze zin.
De persoonsvorm is:
A
kinderen
B
vinden
C
persoonsvorm
D
deze
Slide 9 - Quiz
Zinsdeelstrepen:
Haar neef verbouwde die oude schuur.
A
Haar neef / verbouwde / die oude schuur.
B
Haar neef / verbouwde / die / oude schuur.
C
Haar / neef / verbouwde die oude schuur.
D
Haar neef / verbouwde / die oude / schuur.
Slide 10 - Quiz
Zinsdeelstrepen:
Onze hond verslond deze lekkere brokken zonder problemen.
A
Onze / hond verslond /deze lekkere / brokken zonder / problemen.
B
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken zonder problemen.
C
Onze hond / verslond / deze lekkere brokken / zonder problemen.
D
Onze / hond / verslond / deze / lekkere brokken zonder / problemen.
Slide 11 - Quiz
De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Het werkwoordelijk gezegde is:
De scheidsrechter heeft een rode kaart uitgedeeld.
A
heeft
B
heeft uitgedeeld
C
uitgedeeld
D
de scheidsrechter heeft
Slide 13 - Quiz
Het antwoord op de vraag:
wie / wat + gezegde is het......
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
iets anders
Slide 14 - Quiz
Het antwoord op de vraag:
wat/ wie + gezegde + onderwerp is het.....
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
iets anders
Slide 15 - Quiz
In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quiz
Jan gaf de toets aan de leraar.
Wat is 'de toets'?
A
iets anders
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 17 - Quiz
Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
"Peter" =
A
onderwerp
B
werkwoordelijk gezegde
C
lijdend voorwerp
D
meewerkend voorwerp
Slide 18 - Quiz
Peter schenkt zijn docent een kopje koffie in
wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
schenkt
B
Peter schenkt
C
schenkt een kopje koffie
D
schenkt in
Slide 19 - Quiz
Taalkundig ontleden
Woordsoorten benoemen
Slide 20 - Slide
Welke voornaamwoorden ken je al?
Slide 21 - Mind map
Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan:
deze, die, dit, dat, zo'n, dergelijke
Deze
dag gaat heel leuk worden.
Die
leerling heeft goed gescoord!
Slide 22 - Slide
Wat is het aanwijzend voornaamwoord in deze zin:
Ik zou een rode mountainbike eerder kopen dan zo'n blauwe.
A
een
B
eerder
C
dan
D
zo'n
Slide 23 - Quiz
Vragend voornaamwoord
Staat aan het begin van een vraag:
Wie, wat, welke, wat voor (een)
Slide 24 - Slide
Wat is het vragend voornaamwoord in deze zin:
Naar welke film ben je gisteren geweest?
A
Naar
B
welke
C
gisteren
D
geweest
Slide 25 - Quiz
Onbepaald voornaamwoord
Duidt een persoon of ding aan, maar zegt niet precies wie of wat
Is een beetje vaag
Iemand, niemand, iedereen, men, het, iets, een zekere
Slide 26 - Slide
Wat is het onbepaald voornaamwoord in deze zin:
Zulke goedkope schaatsen kun je maar beter niet kopen.
A
Zulke
B
je
C
beter
D
niet
Slide 27 - Quiz
Geef een voorbeeld van een
1. aanwijzend voornaamwoord
2. vragend voornaamwoord
3. onbepaald voornaamwoord
Slide 28 - Open question
En dan nu... taalvoutjes!
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Slide 31 - Slide
Afsluiting
Wat vonden jullie van de les? Eerlijk!
Slide 32 - Slide
Wat vonden jullie van deze les?
Slide 33 - Open question
More lessons like this
oefening grammatica blok 1 en 2
March 2018
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1,2
grammatica les 2
January 2019
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
2HM- grammatica - weektaak 15-19 feb
January 2021
- Lesson with
33 slides
nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
Oefentoets zinsdelen en woordsoorten | vwo jaar 1
March 2021
- Lesson with
37 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
2 mavo
September 2024
- Lesson with
13 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 2
H5: meewerkend voorwerp en het aanwijzend, vragend en onb. vnw. (A1)
March 2020
- Lesson with
18 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
Les 5 (21 september 2024)
September 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Oefentoets taalverzorging mh1
February 2023
- Lesson with
35 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 1