Les heures

Les heures
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les heures
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?
?

Slide 1 - Slide

Hele uren

Het is twee uur = Il est deux heures.
Het is acht uur = il est huit heures.
Het is één uur = Il est une heure.

Je schrijft 'heures' altijd met een 's', behalve als het één uur is!



Slide 2 - Slide

Hele uren
LET OP!

Het is 12 uur 's middags = Il est midi.
Het is 12 uur 's nachts = Il est minuit.

In het Frans zeg je niet: il est douze heures, maar: il est midi/minuit.

Slide 3 - Slide

5 over ...

het is vijf over 1 
= il est une heure cinq

Het is vijf over 11 
= il est onze heures cinq

10 over ...

het is tien over 3 
= il est trois heures dix

Het is vijf over 5 
= il est cinq heures dix

Slide 4 - Slide

Kwart over = ..... et quart 
Het is kwart over twee 
= Il est deux heures et quart
Het is kwart over 1 
= Il est une heure et quart

12:15 = Il est midi et quart
00:15 = Il est minuit et quart

Slide 5 - Slide

Halve uren = ..... et demie

Het is half 3
= Il est deux heures et demie

Het is half 2
= Il est une heure et demie


Half 1 's middags 
= Il est midi et demi 
(let op: zonder -e!)

Half 1 's nachts 
= Il est minuit et demi

Slide 6 - Slide

Kwart voor = ..... moins le quart
kwart voor 2 = Il est deux heures moins le quart.
kwart voor 1 = Il est une heure moins le quart.

kwart voor 12 's middags = Il est midi moins le quart.
kwart voor 12 's nachts = Il est minuit moins le quart.

Slide 7 - Slide

Het is 9 uur:
Il est neuf heures.

Het is kwart over 9:
Il est neuf heures et quart.

Het is half 9:
Il est huit heures et demie

Het is kwart voor 9:
Il est neuf heures moins le quart
DONC ...

Slide 8 - Slide

Teken een klok in je aantekeningenschrift.

Slide 9 - Slide

Il est huit heures.
A
Het is 8 uur.
B
Het is kwart over 8.
C
Het is kwart voor 8.
D
Het is half 8.

Slide 10 - Quiz

Il est huit heures et quart.
A
Het is 8 uur.
B
Het is 10 over 8.
C
Het is kwart over 8.
D
Het is kwart voor 8.

Slide 11 - Quiz

Il est cinq heures.
A
Het is half 5.
B
Het is 5 uur.
C
Het is kwart over 5.
D
Het is half 6.

Slide 12 - Quiz

Il est midi.
A
Het is 12 uur 's nachts.
B
Het is 12 uur 's middags.

Slide 13 - Quiz

Il est quatre heures moins le quart
A
Het is kwart over 4.
B
Het is half 4.
C
Het is kwart voor 4.
D
Het is kwart voor 3.

Slide 14 - Quiz

Il est trois heures et demie.
A
Het is half 3.
B
Het is half 4.

Slide 15 - Quiz

Il est midi et demi.
A
Het is half 1.
B
Het is half 12 's middags.
C
Het is half 12 's nachts.

Slide 16 - Quiz

Traduisez en français:
het is drie uur

Slide 17 - Open question

Traduisez en français
het is één uur

Slide 18 - Open question

Traduisez en français
het is 12 uur 's nachts

Slide 19 - Open question

Traduisez en français:
het is kwart over negen

Slide 20 - Open question

Traduisez en français:
het is half vier

Slide 21 - Open question

Traduisez en français:
het is half tien

Slide 22 - Open question

Traduisez en français:
het is kwart voor zeven

Slide 23 - Open question

Vertaal de kloktijd in het Nederlands:
il est minuit moins le quart

Slide 24 - Open question

Welke tijd is het vroegst?
A
sept heures et quart
B
sept heures et demie.
C
sept heures moins le quart

Slide 25 - Quiz

Zet de tijden van vroeg naar laat:
(sleep blauw over rood)
1
2
3
4
5
il est sept heures et quart
il est trois heures et demie
il est midi
il est trois heures et quart
il est minuit et quart

Slide 26 - Drag question

DE ONTKENNINGEN
Bron H bladzijde 34 van je tekstboek

Slide 27 - Slide

DE ONTKENNINGEN
niet vertaal je naar het Frans met: ne .... pas 

Op de puntjes komt het werkwoord te staan.

Als het werkwoord begint met een klinker, schrijf je n'.

Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

Slide 28 - Slide

NIET/GEEN = NE .... PAS
Bijvoorbeeld: je ne parle pas français = ik spreek geen Frans.

'ne' komt vòòr het werkwoord.
'pas' komt achter het werkwoord. 

Je cherche mes parents.
Je ne cherche pas mes parents.

Slide 29 - Slide

Maak de zin ontkennend:
Je cherche mon sac (niet)

Slide 30 - Open question

Maak de zin ontkennend:
Elle mange de la viande (niet meer)

Slide 31 - Open question