2 Basis toets grammatica 5.7

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 2

2 Basis toets 5.7 grammatica

Met welke vraag vind je het lijdend voorwerp van een zin?

1. Wat zijn alle werkwoorden?
2. Wie/wat+ WG ?
3. Wie/wat + WG + O?
4. Wat kan voor de PV staan?

Met welke vraag vind je het onderwerp van een zin?

1. Wat zijn alle werkwoorden?
2. Wie/wat+ WG ?
3. Wie/wat + WG + O?
4. Wat kan voor de PV staan?

Welke uitspraak klopt niet?

1. het onderwerp geeft iets aan het mv
2. het onderwerp ontvangt iets van het MV
3. het onderwerp doet iets voor met mv
4. het onderwerp laat iets zien aan het mv

Met welke vraag vind je het meewerkend voorwerp in een zin?

Om een zin te kunnen ontleden in zinsdelen gebruik je een vaste volgorde. Noem alle onderdelen in de juiste volgorde.

De lerares / gaf / de leerlingen / een compliment.

1. de leerlingen = o
2. de lerares = o
3. een compliment = o
4. gaf = o

De lerares / gaf / de leerlingen / een compliment.

1. de leerlingen = MV
2. de lerares = MV
3. een compliment = MV
4. gaf = MV

De lerares / gaf / de leerlingen / een compliment.

1. de leerlingen = LV
2. de lerares = LV
3. een compliment = LV
4. gaf = LV

De lerares / gaf / de leerlingen / een compliment.

Welke vraag stel je om het mv in deze zin te vinden?

Bedenk zelf een zin waarin een meewerkend voorwerp zit.

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

onderwerp

lijdend vvw

ww gezegde

meewerkend vw

Zin:

onderwerp

werkwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

Mijn brave hond

heeft

zijn gele tennisbal

aan een vervelende buurman

gegeven

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

onderwerp

lijdend vvw

ww gezegde

meewerkend vw

Zin:

onderwerp

werkwoordelijk gezegde

lijdend voorwerp

meewerkend voorwerp

CSG ULbe van Houten

heeft

aan alle leerlingen

een grote reep chocolade

gegeven

einde van                             de toets!