4.2: ik kom, wij komen - ik ga, wij gaan

4.2: ik kom, wij komen - ik ga, wij gaan
aan het einde van de les kan je 'komen' en 'gaan' in de goede vorm zetten.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

4.2: ik kom, wij komen - ik ga, wij gaan
aan het einde van de les kan je 'komen' en 'gaan' in de goede vorm zetten.

Slide 1 - Slide

Boter
A
Is een groente
B
Is lekker met fruit.
C
smeren op brood, vlees bakken

Slide 2 - Quiz

Wij .......... brood, melk en boter,
A
kopen
B
drinken
C
roeren
D
springen

Slide 3 - Quiz

Wat is een bakker?
A
Iemand die in een bakkerij werkt.
B
Een persoon die brood en gebak bakt.
C
Een persoon die auto's repareert.
D
Iemand die bloemen verkoopt.

Slide 4 - Quiz


Wat doet een slager?
A
Hij verkoopt vlees.
B
Hij verkoopt brood.
C
Hij verkoopt fruit.
D
Hij verkoopt groente.

Slide 5 - Quiz

komen
Ik kom op het feest.
Jij komt op het feest.
Kom jij op het feest?
komt op het feest.
Hij/Zij komt op het feest.
Wij komen op het feest.
Jullie komen op het feest.
Zij/Ze komen op het feest.
gaan
ik ga naar huis
Jij  gaat naar huis
Ga jij naar huis?
U gaat naar huis
Hij/Zij gaat naar huis
Wij gaan naar huis
Jullie gaan naar huis
Zij/Ze gaan naar huis

Slide 6 - Slide

jullie ............. naar het feest vanavond
A
Komt
B
Komen
C
Kom
D
Kwamen

Slide 7 - Quiz

Zij ____ naar de stad. (2)
A
gingen
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 8 - Quiz

Wij ____ naar de bioscoop.
A
gingen
B
gaat
C
gaa
D
gaan

Slide 9 - Quiz

jij ....... op bezoek bij mijn oma.
A
kwam
B
komt
C
kom
D
komen

Slide 10 - Quiz

Ik (komen) uit Indonesië.
A
kom
B
koom
C
komt
D
komen

Slide 11 - Quiz

Ik ..... op school.
A
ben
B
heb
C
bent
D
hebt

Slide 12 - Quiz

Jij ..... een fiets.
A
ben
B
heb
C
bent
D
hebt

Slide 13 - Quiz

Zij ..... aardig.
A
heb
B
ben
C
is
D
hebt

Slide 14 - Quiz

..... hij jouw boek?
A
heb
B
hebt
C
is
D
heeft

Slide 15 - Quiz