21 nov

21 nov
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 6

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

21 nov

Slide 1 - Slide

Unit Babel

Slide 2 - Slide

Wat doen we vandaag?
video Van bouwplan naar tekst
titel veranderen als nodig
Theorie zinsverbanden
opdrachten maken
opdrachten nakijken
LET OP-volgende week GEEN les

Slide 3 - Slide

Van bouwplan naar tekst
vanvand

Slide 4 - Slide

Tekstverbanden
Signaalwoorden geven het verband (connection) aan in een tekst. Het verband tussen delen van de tekst.
De belangrijkste verbanden zijn:
opsomming (enumeration), tegenstelling (contrast), chronologische volgorde, etc

Slide 5 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
Het zijn korte woordjes die laten zien wat er komt in de tekst erna.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Task 15 min.
We lezen de theorie over de tekstverbanden. 

Onderstreep of highlight de signaalwoorden in de voorbeeldzinnen.
Maak opdracht 2 en 3. 

Slide 8 - Slide

opdracht 2 en 3 
samen nakijken.
Maak nu opdracht 4. Je hebt 20 min.

Als je klaar bent dan ga je verder met Quizlet oefenen.

Slide 9 - Slide

Korte Quizzzz

Slide 10 - Slide

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor opsomming?
Er zijn 2 antwoorden mogelijk.
A
zoals
B
ten slotte
C
tegenover
D
denk aan

Slide 11 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen.
B
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
C
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 12 - Quiz

Signaalwoord 
       tijd
Signaalwoord  
conclusie
Signaalwoord
doel-middel
Intussen
Daarmee
Dus
Daarna
Tijdens 
Daartoe
Met de bedoeling 
Vandaar

Slide 13 - Drag question

signaalwoorden:
noem 4 signaalwoorden

Slide 14 - Open question

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor reden?
A
omdat
B
zoals
C
en
D
maar

Slide 15 - Quiz

Welk signaalwoord is een signaalwoord voor tegenstelling?
A
zoals
B
ten slotte
C
hoewel
D
denk aan

Slide 16 - Quiz

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 17 - Drag question

Concluderend:
jij weet nu wat signaalwoorden zijn!
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz