Persoonlijke voornaamwoorden en de werkwoorden sein en haben

Leerdoelen:
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.
  • Ik kan de regels voor het bepalen van het geslacht van zelfstandige naamwoorden toepassen.
  • Ik kan de regels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden toepassen.
1 / 47
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leerdoelen:
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben vervoegen.
  • Ik kan de regels voor het bepalen van het geslacht van zelfstandige naamwoorden toepassen.
  • Ik kan de regels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden toepassen.

Slide 1 - Slide

het persoonlijk voornaamwoord
ich
du
er/es/sie
wir
ihr
sie
Sie

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

der / die / das

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'het' in het Duits.

Slide 10 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jij' in het Duits.

Slide 11 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'wij' in het Duits.

Slide 12 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'ze' (meervoud) in het Duits.

Slide 13 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'jullie' in het Duits.

Slide 14 - Open question

Vertaal het persoonlijk voornaamwoord: 'u' (enkelvoud) in het Duits.

Slide 15 - Open question

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je das Buch vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 16 - Quiz

Door welk persoonlijk voornaamwoord kun je die Kinder vervangen?
A
er
B
sie
C
es
D
Sie

Slide 17 - Quiz

... ihr die Eltern von Carola?
A
Bin
B
Bist
C
Sind
D
Seid

Slide 18 - Quiz

Paul ... drei Geschwister.
A
habe
B
hat
C
hast
D
haben

Slide 19 - Quiz

... du zwanzig Euro für mich?
A
Habe
B
Hat
C
Hast
D
Haben

Slide 20 - Quiz

Die Stiefmutter von Steffi ... sehr nett.
A
bin
B
bist
C
sind
D
ist

Slide 21 - Quiz

Ich ... die Mutter von Barbara.
A
bin
B
bist
C
seid
D
sind

Slide 22 - Quiz

... Sie viele Freunde in der Schweiz, Herr Müller?
A
Haben
B
Hat
C
Habt
D
hast

Slide 23 - Quiz

Klasse
A
der
B
die
C
das

Slide 24 - Quiz

Polizist
A
die
B
der
C
das

Slide 25 - Quiz

Kind
A
die
B
der
C
das

Slide 26 - Quiz

Mädchen
A
das
B
die
C
der

Slide 27 - Quiz

Onkel
A
die
B
der
C
das

Slide 28 - Quiz

Lehrerin
A
der
B
das
C
die

Slide 29 - Quiz

Kater
A
die
B
das
C
der

Slide 30 - Quiz

Pferd
A
das
B
die
C
der

Slide 31 - Quiz

Meervoud bij zelfstandige naamwoorden
Elk geslacht (der/die/das) heeft zijn eigen regels om het meervoud te vormen bij zelfstandige naamwoorden. 

Het lidwoord voor meervoud is altijd DIE !!!!!!!!!!!!!!!!!!

Slide 32 - Slide

der - mannelijk
Regel 1: umlaut (auto) + e 
der Ball - die Bälle             der Freund - die Freunde 
*Umlaut alleen op a, u, o en als die klinkers de 1e klinker zijn  

Regel 2: mannelijk woord eindigt op -el, -er, -en verandert alleen het lidwoord. 
der Lehrer - die Lehrer           der Onkel - die Onkel 

Slide 33 - Slide

die - vrouwelijk
Regel 1: +(e)n 
die Frau - die Frauen         die Katze - die Katzen
*als het woord eindigt op een -e komt er alleen een -n bij. 

Let op: vrouwelijke woorden die eindigen op -n, -s krijgen eerst een verdubbeling van de letter en dan +en
die Freundin - die Freundinnen
*de vriendin - die vriendinnen (dit gebeurt in het Nederlands ook)

Slide 34 - Slide

das - onzijdig


Regel 1: +e
das Heft - die Hefte 
Regel 2: onzijdige woord eindigt op -el, -er, -en verandert alleen het lidwoord. 
das Fenster- die Fenster       

Let op: onzijdige woorden die eindigen op -n, -s krijgen eerst een verdubbeling van de letter en dan +e
das Ergebnis- die Ergebnisse

Slide 35 - Slide

Uitzondering op hoofdregels
Woorden die eindigen op: a, i, o, y krijgen +s, ongeacht het geslacht dat ze hebben.

das Taxi - die Taxis
das Handy - die Handys 
die Oma - die Omas


Slide 36 - Slide

Stappenplan: meervoud vormen
Stap 1: Is het de uitzondering?

Stap 2: Welk geslacht (der/die/das) heeft het zelfstandig nw?
 
Stap 3: Waar eindigt het woord op?

Voorbeeld:
der Ball - die Bälle               
die Adresse - die Adressen 

Slide 37 - Slide

Wat is het meervoud van: das Heft
A
das Hefte
B
die Hefte
C
die Heften

Slide 38 - Quiz

Wat is het meervoud van: der Lehrer
A
der Lehrer
B
die Lehrere
C
die Lehrer

Slide 39 - Quiz

Wat is het meervoud van: die Stelle
A
der Stelle
B
die Stelleen
C
die Stellen

Slide 40 - Quiz

Maak het meervoud van: der Sohn

Slide 41 - Open question

Maak het meervoud van: der Lolly

Slide 42 - Open question

Maak het meervoud van: die Pause

Slide 43 - Open question

Maak het meervoud van: das Jahr

Slide 44 - Open question

Maak het meervoud van: das Fenster

Slide 45 - Open question

Maak van het meervoud: die Lehrerin

Slide 46 - Open question

Gibt es noch Fragen?
  • Ik ken het rijtje van de persoonlijke voornaamwoorden.
  • Ik kan de persoonlijke voornaamwoorden in de zin toepassen.
  • Ik kan de regels voor het bepalen van het geslacht van zelfstandige naamwoorden toepassen.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord vervangen door een persoonlijk voornaamwoord.
  • Ik kan de regels voor het meervoud van zelfstandige naamwoorden toepassen.
  • Ik kan de werkwoorden sein en haben in de T.T. vervoegen en toepassen

Slide 47 - Slide