■ Paula gaat met de bus naar school en Leo gaat met de trein naar school.
Paula gaat met de bus naar school en Leo met de trein.
■ We gaan deze zomer naar Frankrijk of we gaan deze zomer naar Engeland.
We gaan deze zomer naar Frankrijk of naar Engeland.
■ Ik heb deze film al gezien, maar Carina heeft deze film nog niet gezien.
Ik heb deze film al gezien, maar Carina nog niet.
(NB ook heb/heeft geldt hier als dubbel en mag dus de tweede keer weggelaten worden.)