Fase 2, periode 4, les 1 werkwoordspelling STARTER en GEVORDERD

Fase 2 
werkwoordspelling
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Fase 2 
werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

In deze les
  • Korte uitleg, veel oefenen
  • Actieve werkvorm
  • Opdrachten StartTaal 

Slide 2 - Slide

Sterke werkwoorden
  • Lopen
Ik loop, ik liep, ik heb gelopen
  • Zien
Ik zie, ik zag, ik heb gezien
  • Slaan
Ik sla, ik sloeg, ik heb geslagen

Slide 3 - Slide

Onregelmatige werkwoorden
  • Zijn
Ik ben, jij bent, hij is, wij zijn,
Ik was, jij was, hij was, wij waren, ik ben geweest
  • Hebben
Ik heb, jij hebt, hij heeft, wij hebben, 
Ik had, jij had, hij had, wij hadden, ik heb gehad

Slide 4 - Slide

Tegenwoordige tijd
  • Leren
Ik leer, jij/hij/zij/het leert, wij leren
  • Luisteren
Ik luister, jij/hij/zij/het luistert, wij luisteren
  • Fietsen
Ik fiets, jij/hij/zij/het fietst, wij fietsen

Slide 5 - Slide

Tegenwoordige tijd
  • Worden
Ik word, jij/hij/zij/het wordt, wij worden
  • Antwoorden
Ik antwoord, jij/hij/zij/het antwoordt, wij antwoorden
  • Branden
Ik brand, jij/hij/zij/het brandt, wij branden

Slide 6 - Slide

Uitzondering
Als de je achter het werkwoord staat en je hem kan veranderen in 'jij'. 

Loop je met me mee? (Loop jij met me mee?)
Loopt je hond met me mee? (Loopt jij hond met me mee?)
Soms word je daar wel eens moe van. 
Soms wordt je tante daar wel eens moe van. 

Slide 7 - Slide

De schat .... zich op een verlaten eiland.
A
bevint
B
bevind
C
bevindt

Slide 8 - Quiz

.... jij de kippenpootjes alvast aan?
A
Braat
B
Braad
C
Braadt

Slide 9 - Quiz

’We komen op tijd aan te Utrecht Centraal’, .... de conducteur.
A
melt
B
meld
C
meldt

Slide 10 - Quiz

Hij .... je alleen maar, zodat hij jouw huiswerk over kan schrijven.
A
gebruikt
B
gebruikd
C
gebruikdt

Slide 11 - Quiz

Het water .... heel heet.
A
wort
B
word
C
wordt

Slide 12 - Quiz

Verleden tijd
't ex-Kofschip

Ik werkte                               Wij werkten
Jij fietste                               Wij fietsten 

Zij tobde                                Wij tobden
Hij schilderde                      Wij schilderden 

Slide 13 - Slide

Verleden tijd
't ex-Kofschip

  • Braden
Ik braadde                           Wij braadden 

  • Loten
Ik lootte                               Wij lootten 


Slide 14 - Slide

Hij .... ons direct het heuglijke nieuws.
(melden)
A
melde
B
meldde

Slide 15 - Quiz

Toen .... zij hun knie.
(schaven)
A
schaaften
B
schaaftten
C
schaafden
D
schaafdden

Slide 16 - Quiz

Jammer dat het zo .... tijdens het festival.
(misten)
A
miste
B
mistte

Slide 17 - Quiz

Hij .... gehaast naar het ziekenhuis.
(rennen)
A
rende
B
rendde

Slide 18 - Quiz

Voltooid deelwoord
't ex-Kofschip

Spieken - ik heb gespiekt
Coachen - zij heeft gecoach

Zeven - wij hebben gezeefd
Kamperen - hij heeft gekampeerd


Slide 19 - Slide

Tegenwoordig en voltooid
tegenwoordige tijd - voltooid deelwoord

het gebeurt - het is gebeurd
jij verandert - jij bent veranderd
hij verbaast zich - hij heeft zich verbaasd
zij bezorgt - zij heeft bezorgd

Slide 20 - Slide

Ik heb mij .....
Hij ..... mij iedere keer weer. 
Het ...... regelmatig. 
De regels zijn echt totaal .....
verbaast
verbaasd
verandert
veranderd

Slide 21 - Drag question

Dit .... wel vaker. 
Gisteren is het opnieuw ....
Het pakketje is ....
Morgen .... hij het pakketje. 
gebeurt
gebeurd
bezorgt
bezorgd

Slide 22 - Drag question

Actieve werkvorm
  • Loop langs de posters in het lokaal.
  • Bedenk het antwoord op de meerkeuzevragen.
  • Schrijf de letter van het goede antwoord in het vakje op je antwoordkaart.
  • Welke zin komt er uit? 

Slide 23 - Slide

Actieve werkvorm
Antwoordblad en posters

Slide 24 - Slide

StartTaal les 1
3F | Taalverzorging | Werkwoordspelling | Sterke en onregelmatige werkwoorden  
oefening 1, 2

3F | Taalverzorging | Werkwoordspelling | Werkwoordspelling gecombineerd 
oefening 4, 5

Slide 25 - Slide