1 E 8 mei 2023 begrijpend lezen

1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 30 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Afspraken in de les
- Tijdens de les zijn we bezig met de les. Andere dingen doe je buiten de les
- Als de leraar praat  zijn de leerlingen stil.
- Vinger opsteken en wachten tot je  de beurt krijgt 
- Blijf van andermans spullen af en laat alle spullen heel.
- Eten, drinken (behalve water), toiletbezoek buiten de les. Geen kauwgom!
- Telefoon alleen met toestemming tijdens de les.
- Blijven zitten tot de leraar zegt dat je de klas mag verlaten.
- Je schoolspullen bij je hebben in de les
- Aanwijzingen van de leraar opvolgen.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen? 
- Begrijpend lezen: leerteksten herhalen
- Begrijpend lezen: vragen over paragraaf 1.3 en 2.3?
- Begrijpend lezen: nog een oefening

Slide 3 - Slide

Verkennend lezen
Je kunt een tekst op 
meerdere manieren 
lezen:
verkennend lezen 
of nauwkeurig lezen.

Slide 4 - Slide

Hoe lees je verkennend?

Slide 5 - Slide

Wat doe je bij verkennend lezen?

Slide 6 - Slide

Het onderwerp van een tekst
Waar gaat de tekst over? 
Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
- lees de titel
- kijk naar de schuingedrukte woorden
- bekijk de plaatjes
- stel jezelf de vraag: "Waarover gaat deze tekst?"


Slide 7 - Slide

Herhaling: Titel en (tussen)kopje
Bijna elke tekst heeft een titel.
Een titel in een krant heet een kop of krantenkop
De titel noemt het onderwerp óf de titel geeft een aanwijzing over het onderwerp van de tekst.
De titel (en de tussenkopjes) zijn meestal groter en/of vetgedrukt.
Tussenkopjes staan in de tekst.
Tussenkopjes vertellen je waarover het tekstgedeelte onder het (tussen)kopje gaat.

Slide 8 - Slide

Herhaling: De alinea
- Een alinea is een tekstblokje.
- Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
- Soms staat er een witregel tussen twee alinea's.
- Soms begint de eerste regel met een stukje wit: inspringen.
- De laatste zin van een alinea loopt meestal niet door tot het einde van de regel.

Slide 9 - Slide

Tekstdelen herkennen
Veel teksten bestaan uit drie delen: Inleiding - kern - slot

Inleiding: 
- eerste alinea van de tekst
- staat vaak apart van de tekst (letters groter of vetgedrukt)
- maakt meestal duidelijk wat het onderwerp is.

Slide 10 - Slide

Tekstdelen herkennen
Kern: 
- het middenstuk van de tekst
- bestaat uit twee of meer alinea's
- geeft informatie over het ondewerp van de tekst. 
Slot:
- de laatste alinea
- herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips

Slide 11 - Slide

Vragen bij de tekst
A. Lees de tekst eerst verkennend
Vraag 1. Uit hoeveel alinea’s bestaat deze tekst?
Vraag 2. Hoeveel tussenkopjes heeft deze tekst?
Vraag 3. Schrijf alle tussenkopjes van de tekst op.
Vraag 4. Wat is de titel van de tekst?
B. Lees nu de tekst nauwkeurig
Opdracht: 
Schrijf van alle alinea’s in één zin op waar de alinea volgens jou over gaat.




woorden op waar deze tekst over gaat.
7. Verzin zelf een andere titel voor deze tekst.
Eerder klaar? Maak oefeningen 1, 2, 3 en 4 uit paragraaf 2.3.

Slide 12 - Slide

Begrijpend lezen
Je weet nu 
- wat een titel en een tussenkopje betekenen.
- hoe je het onderwerp van een tekst vindt.
- hoe je een alinea herkent. 

Slide 13 - Slide

Woorden van de week
Beredeneren: een logische reden voor iets bedenken.
Voorbeeldzin: 

Actueel: wat op dit moment belangrijk is.
Voorbeeldzin:

Slide 14 - Slide

Woorden van de week
Iedere week worden voor de hele school twee woorden gekozen.
Deze week: afname en beschrijven
Waar kun je die woorden zien?

Slide 15 - Slide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 16 - Slide

Huiswerk nakijken oefening 11 en 12

Slide 17 - Slide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Onderwerp van de tekst
Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp schrijf je in één of een paar woorden op.
Je vindt het onderwerp van de tekst door:
- het lezen van de titel
- kijken naar de vet- of schuingedrukte woorden
- het bekijken van de plaatjes
- je af te vragen waar deze tekst over gaat 

Slide 21 - Slide

Zelf oefenen
Maak oefening 8 op bladzijde 22.
Als je eerder klaar bent maak je oefening 9.
Wie de oefeningen van vandaag nog niet af had, krijgt dat als huiswerk op.
Volgende week dinsdag kijken we de oefeningen na.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Link

De volgende les
- Maandag hebben we Nieuwsbegrip. 

Dinsdag: 
- Gaan we de oefeningen nakijken.
- Gaan we verder in het samenleesboek. 
- Gaan we verder met het onderwerp alinea. 
- Dinsdag blijven leerlingen na.


Slide 24 - Slide

Veel plezier op het schoolfeest vanavond!

Slide 25 - Slide

Tijdproef persoonsvorm
De persoonsvorm kun je vinden met de tijdproef pv.
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Ik heb vakantie.
Ik had vakantie.

Slide 26 - Slide

De pv herkennen in een zin.
- Het is bijna altijd één woord.
- Het is een vorm van een werkwoord.
- De pv staat in het enkelvoud (speel) of meervoud (spelen).
- De pv staat in de tegenwoordige tijd (speel) of in de verleden tijd (speelde)

Slide 27 - Slide

Dictee
- Schrijf je naam op je blaadje.
- Ik lees één keer de hele zin voor.
- Daarna lees ik de zin in stukjes voor. 
- Daarna lees ik de zin nog een keer helemaal voor.
- Als iedereen klaar is mag je zelf het dictee nakijken op het digibord.


Slide 28 - Slide

Dictee nakijken
1. Vandaag hebben alle leerlingen hun leerboek bij zich.
2. Bram en Aisha gingen met de auto naar huis.
3. Giovanca en Frederik fietsten naar school.
4. De leerlingen van deze klas gingen begin dit schooljaar op kamp.
5. Heette de plaats waar het kamp was Woudenberg?  
7. Niemand heeft zin in de herfstvakantie.

Slide 29 - Slide

Antwoorden oefening 1

Slide 30 - Slide