1 E 13 december 2022 Klassengesprek en begrijpend lezen

1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 37 slides, with text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Afspraken in de les
- Tijdens de les zijn we bezig met de les. Andere dingen doe je buiten de les
- Als de leraar praat  zijn de leerlingen stil.
- Vinger opsteken en wachten tot je  de beurt krijgt 
- Blijf van andermans spullen af en laat alle spullen heel.
- Eten, drinken (behalve water), toiletbezoek buiten de les. Geen kauwgom!
- Telefoon alleen met toestemming tijdens de les.
- Blijven zitten tot de leraar zegt dat je de klas mag verlaten.
- Je schoolspullen bij je hebben in de les
- Aanwijzingen van de leraar opvolgen.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we deze les doen? 
- We starten de les met een klassengesprek met mevrouw Kap
- Begrijpend lezen: vragen over paragraaf 1.3?
- Huiswerk nakijken.
- 1 Hoofdstuk samenlezen uit Verdacht. (Let op leestekens!)
- Volgende week leer je verkennend en 

Slide 3 - Slide

Klassengesprek
Met mevrouw Kap
We bespreken hoe het anders moet en we maken daar afspraken over. 
Vervolgafspraak: Mevrouw Kap komt begin volgend jaar weer voor een klassengesprek waarin we bespreken hoe het dan gaat met de gemaakte afspraken.

Slide 4 - Slide

Afspraken klassengesprek

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Woorden van de week
Beredeneren: een logische reden voor iets bedenken.
Voorbeeldzin: 

Actueel: wat op dit moment belangrijk is.
Voorbeeldzin:

Slide 10 - Slide

Verkennend lezen
Je kunt een tekst op 
meerdere manieren 
lezen:
verkennend lezen 
of nauwkeurig lezen.

Slide 11 - Slide

Hoe lees je verkennend?

Slide 12 - Slide

Wat doe je bij verkennend lezen?

Slide 13 - Slide

Oefenen
Maak oefening 10 en 11.
Als je eerder klaar bent maak je oefening 8.



Slide 14 - Slide

Het onderwerp van een tekst
Waar gaat de tekst over? 
Hoe vind je het onderwerp van een tekst?
- lees de titel
- kijk naar de schuingedrukte woorden
- bekijk de plaatjes
- stel jezelf de vraag: "Waarover gaat deze tekst?"


Slide 15 - Slide

Herhaling: Titel en (tussen)kopje
Bijna elke tekst heeft een titel.
Een titel in een krant heet een kop of krantenkop
De titel noemt het onderwerp óf de titel geeft een aanwijzing over het onderwerp van de tekst.
De titel (en de tussenkopjes) zijn meestal groter en/of vetgedrukt.
Tussenkopjes staan in de tekst.
Tussenkopjes vertellen je waarover het tekstgedeelte onder het (tussen)kopje gaat.

Slide 16 - Slide

Herhaling: De alinea
- Een alinea is een tekstblokje.
- Een alinea begint altijd op een nieuwe regel.
- Soms staat er een witregel tussen twee alinea's.
- Soms begint de eerste regel met een stukje wit: inspringen.
- De laatste zin van een alinea loopt meestal niet door tot het einde van de regel.

Slide 17 - Slide

Tekstdelen herkennen
Veel teksten bestaan uit drie delen: Inleiding - kern - slot

Inleiding: 
- eerste alinea van de tekst
- staat vaak apart van de tekst (letters groter of vetgedrukt)
- maakt meestal duidelijk wat het onderwerp is.

Slide 18 - Slide

Tekstdelen herkennen
Kern: 
- het middenstuk van de tekst
- bestaat uit twee of meer alinea's
- geeft informatie over het ondewerp van de tekst. 
Slot:
- de laatste alinea
- herhaalt het belangrijkste uit de tekst - geeft tips

Slide 19 - Slide

Vragen bij de tekst
1. Uit hoeveel alinea’s bestaat deze tekst?
2. In welke alinea of alinea’s staat de inleiding?
3. In welke alinea of alinea’s staat de kern?
4. In welke alinea of alinea’s staat het slot van de tekst?
5. Verzin passende tussenkopjes op de plek van de zwarte balken.
6. Schrijf in één zin in eigen woorden op waar deze tekst over gaat.
7. Verzin zelf een andere titel voor deze tekst.
Eerder klaar? Maak oefeningen 1, 2, 3 en 4 uit paragraaf 2.3.

Slide 20 - Slide

Begrijpend lezen
Je weet nu 
- wat een titel en een tussenkopje betekenen.
- hoe je het onderwerp van een tekst vindt.
- hoe je een alinea herkent. 

Slide 21 - Slide

Woorden van de week
Iedere week worden voor de hele school twee woorden gekozen.
Deze week: afname en beschrijven
Waar kun je die woorden zien?

Slide 22 - Slide

Persoonsvorm
Elke zin heeft een persoonsvorm.
De persoonsvorm (pv) is een vorm van het werkwoord.
Een werkwoord is een woord dat een handeling, situatie of gebeurtenis uitdrukt. Bijvoorbeeld: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen.
De pv geeft aan wat er in een zin gebeurt.
Aan de pv kun je zien of de zin over vroeger of nu gaat. 

Slide 23 - Slide

Huiswerk nakijken oefening 11 en 12

Slide 24 - Slide

Samen lezen: om de beurt hardop

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Onderwerp van de tekst
Iedere tekst gaat ergens over. Dat noem je het onderwerp van de tekst. Het onderwerp schrijf je in één of een paar woorden op.
Je vindt het onderwerp van de tekst door:
- het lezen van de titel
- kijken naar de vet- of schuingedrukte woorden
- het bekijken van de plaatjes
- je af te vragen waar deze tekst over gaat 

Slide 28 - Slide

Zelf oefenen
Maak oefening 8 op bladzijde 22.
Als je eerder klaar bent maak je oefening 9.
Wie de oefeningen van vandaag nog niet af had, krijgt dat als huiswerk op.
Volgende week dinsdag kijken we de oefeningen na.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Link

De volgende les
- Maandag hebben we Nieuwsbegrip. 

Dinsdag: 
- Gaan we de oefeningen nakijken.
- Gaan we verder in het samenleesboek. 
- Gaan we verder met het onderwerp alinea. 
- Dinsdag blijven leerlingen na.


Slide 31 - Slide

Veel plezier op het schoolfeest vanavond!

Slide 32 - Slide

Tijdproef persoonsvorm
De persoonsvorm kun je vinden met de tijdproef pv.
Zet de zin in een andere tijd: van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd of andersom.
Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm. 

Ik heb vakantie.
Ik had vakantie.

Slide 33 - Slide

De pv herkennen in een zin.
- Het is bijna altijd één woord.
- Het is een vorm van een werkwoord.
- De pv staat in het enkelvoud (speel) of meervoud (spelen).
- De pv staat in de tegenwoordige tijd (speel) of in de verleden tijd (speelde)

Slide 34 - Slide

Dictee
- Schrijf je naam op je blaadje.
- Ik lees één keer de hele zin voor.
- Daarna lees ik de zin in stukjes voor. 
- Daarna lees ik de zin nog een keer helemaal voor.
- Als iedereen klaar is mag je zelf het dictee nakijken op het digibord.


Slide 35 - Slide

Dictee nakijken
1. Vandaag hebben alle leerlingen hun leerboek bij zich.
2. Bram en Aisha gingen met de auto naar huis.
3. Giovanca en Frederik fietsten naar school.
4. De leerlingen van deze klas gingen begin dit schooljaar op kamp.
5. Heette de plaats waar het kamp was Woudenberg?  
7. Niemand heeft zin in de herfstvakantie.

Slide 36 - Slide

Antwoorden oefening 1

Slide 37 - Slide