This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Fictie
Slide 1 - Slide
Leerdoelen
- Je weet wat vertelperspectief/vertelstandpunt is en welke 3 perspectieven/
standpunten er zijn
- Je kunt argumenten onderscheiden en je mening onderbouwen
Slide 2 - Slide
Vertelperspectief
Een schrijver kiest een perspectief/standpunt van waaruit hij het verhaal vertelt. De schrijver bepaalt vanuit welk personage hij de gebeurtenissen laat zien.
Dit noemen we het vertelperspectief of vertelstandpunt.
Slide 3 - Slide
Vertelstandpunten
Er zijn drie vertelstandpunten:
* Vertelstandpunt eerste persoon
* Vertelstandpunt derde persoon
* Wisselend perspectief
Slide 4 - Slide
Vertelstandpunt eerste persoon
Ook wel ik-vertelperspectief genoemd
- Je zit in het hoofd van de hoofdpersoon, de ik-persoon
- De ik-persoon is meestal NIET dezelfde persoon als de schrijver van het boek
Slide 5 - Slide
Vertelstandpunt derde persoon
Ook wel hij/zij-vertelperspectief genoemd.
- Het perspectief ligt bij één van de personages
- Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen
- Hierdoor bekijk je gebeurtenissen vanuit zijn of haar
standpunt
Slide 6 - Slide
Vertelstandpunt derde persoon
Ook wel hij/zij-vertelperspectief genoemd.
- Het perspectief ligt bij één van de personages
- Je krijgt de gedachten van dit personage te lezen
- Hierdoor bekijk je gebeurtenissen vanuit zijn of haar
standpunt
Slide 7 - Slide
Wisselend perspectief
= De schrijver wisselt dan tussen wie het verhaal vertelt (verschillende verhaallijnen) en dus vanuit welk perspectief het wordt verteld.
- Als lezer krijg je de gedachten van meerdere
personages te lezen
- Zo weet je hoe meerdere personages gebeurtenissen
beleven
Slide 8 - Slide
Mening en argument
Als je je mening geeft over een boek, onderbouw je die mening met argumenten om uit te leggen waarom je iet vindt.
Er zijn vier soorten argumenten
1 Emotieve argumenten 3 morele argumenten
2 Realistische argumenten 4 Argumenten over de opbouw
Slide 9 - Slide
Emotieve argumenten
Wat roept het verhaal in je op?
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven wat een verhaal met je doet (emotie)
Voorbeelden:
maakt me vrolijk - spannend - vol vaart - ontroerend - beklemmend - inleven
Slide 10 - Slide
Realistische argumenten
Vind je het geloofwaardig wat er wordt verteld?
Je gebruikt beoordelingswoorden die aangeven in hoeverre jij een verhaal realistisch vindt .