1.7 Grammatica (4 lessen)

   1.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten
1 / 80
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 80 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

   1.7 Grammatica       Welkom
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 1 - Slide

Planning
  • Lesdoelen
  • Wat weet je al?
  • Uitleg zinsdelen + pv
  • Maken
  • Lesdoelen check ✅❌

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kan je zinsdeel strepen zetten
  • kan je de persoonsvorm vinden 


Slide 3 - Slide

Ik kan de persoonsvorm in een zin al vinden!
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

Ik weet hoe ik zinsdeelstrepen moet zetten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

Wat weet je al? 1.7
  • Maken: instapopdracht 2

  1. Onderstreep de persoonsvorm
  2. Verdeel de zin in zinsdelen
  3. Noteer o (onderwerp) boven het juiste zinsdeel

Klaar? Maken opdracht 1.
timer
10:00

Slide 6 - Slide

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 7 - Slide

Zinsdelen
Een zinsdeel kan uit ÊÊn of meerdere woorden bestaan. 
Een zinsdeel kan in zijn geheel voor de pv gezet worden.

Stappenplan:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten. Herhaal deze stap zo vaak dat nodig is.

1

Slide 8 - Slide

Voorbeeld
Mandy wacht op haar moeder.
1. Onderstreep de pv.
               - Mandy wacht op haar moeder.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
               - Mandy | wacht | op haar moeder.
3. Verander de volgorde van de zin.
               - Op wacht haar moeder Mandy.   ❌
               - Op haar wacht moeder Mandy.   ❌
               - Op haar moeder | wacht | Mandy.   ✅

Slide 9 - Slide

Zinsdelen
Hoeveel zinsdelen heeft de zin?
'Hij eet een appel.'
A
3 zinsdelen
B
2 zinsdelen
C
4 zinsdelen
D
1 zinsdeel

Slide 10 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin?

We gaan hard fietsen.
A
We
B
gaan
C
hard
D
fietsen.

Slide 11 - Quiz

1.7 Persoonsvorm.    .       
- Het is bijna altijd ÊÊn woord
- Het is een vorm van een werkwoord  (doe-woord)
- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Hij eet een appel -> Jullie eten een appel

- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd
             Hij eet een appel -> Hij at een appel
2

Slide 12 - Slide

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


3

Slide 13 - Slide

Wat is de persoonsvorm van:
'Hij koopt een bos bloemen.'

Slide 14 - Open question

Wat is de pv in de volgende zin:

Wie komt er mee?
A
Wie
B
komt
C
er
D
mee

Slide 15 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

Gaan wij naar dansen?
A
Gaan
B
wij
C
naar
D
dansen

Slide 16 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

De meiden lopen terug.
A
De
B
meiden
C
lopen
D
terug

Slide 17 - Quiz

Maken 

Opdracht 4, 5 en 6

Klaar? Maak opdracht 7 en 8
Kijk goed naar de leertekst
timer
15:00

Slide 18 - Slide

Lesdoelen check 
✅ ❌

Slide 19 - Slide

Wat is de persoonsvorm?
A
Is
B
Donald Duck
C
80 jaar
D
beroemd

Slide 20 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Jullie zouden nu de persoonsvorm moeten kunnen vinden.
A
zouden
B
moeten
C
kunnen
D
vinden

Slide 21 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een
A
werkwoord
B
persoon

Slide 22 - Quiz

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.

Wat is de persoonsvorm?
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 23 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wie wil er mee?


A
Wie
B
wil
C
er
D
mee?

Slide 24 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Heb je veel tijd?


A
Heb
B
je
C
veel
D
tijd?

Slide 25 - Quiz

   1.7 Grammatica       Welkom
les 2
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 26 - Slide

Planning
  • Lesdoelen
  • Herhaling
  • Uitleg
  • Maken
  • Lesdoelen check ✅❌

Slide 27 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kan je zinsdeel strepen zetten
  • kan je de persoonsvorm benoemen 
  • kan je het onderwerp benoemen


Slide 28 - Slide

Kies 3 zinnen uit het liedje
(MOET EEN PV BEVATTEN!)
Einde van de les heb je de zinnen weer nodig.

Slide 29 - Slide

Slide 30 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:
De kale man eet een heerlijke appel.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 31 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:
Pietje loopt naar de klas.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quiz

Wat zijn zinsdelen?
Zinnen zijn gemaakt van zinsdelen. Het zijn een soort puzzelstukjes.

Slide 33 - Slide

Zinsdelen
Een zinsdeel kan uit ÊÊn of meerdere woorden bestaan. 
Een zinsdeel kan in zijn geheel voor de pv gezet worden.

Stappenplan:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten. Herhaal deze stap zo vaak dat nodig is.

1

Slide 34 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:

Loop jij mee naar de trein?
A
Loop
B
jij
C
naar
D
de trein?

Slide 35 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

Wat kom je doen?
A
Wat
B
kom
C
je
D
doen?

Slide 36 - Quiz

1.7 Persoonsvorm.    .       
- Het is bijna altijd ÊÊn woord
- Het is een vorm van een werkwoord  (doe-woord)
- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Hij eet een appel -> Jullie eten een appel

- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd
             Hij eet een appel -> Hij at een appel
2

Slide 37 - Slide

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


3

Slide 38 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:

We breien een mooie sjaal.
A
We
B
breien
C
een
D
mooie sjaal.

Slide 39 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

Hij is zo blij.
A
Hij
B
is
C
zo
D
blij.

Slide 40 - Quiz

Maken 

Opdracht 7, 8, 9, 10

Klaar? Maak opdracht 11 en 12
Kijk goed naar de leertekst
timer
10:00

Slide 41 - Slide

Lesdoelen check 
Pak je zinnen erbij!
Schrijf de pv op en ontleed de zinnen.

Slide 42 - Slide

   1.7 Grammatica       Welkom
les 3
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 43 - Slide

Planning
  • Lesdoelen
  • Herhaling
  • Uitleg nieuwe lesstof
  • Maken
  • Lesdoelen check ✅❌

Slide 44 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kan je zinsdeel strepen zetten
  • kan je de persoonsvorm benoemen 
  • kan je het onderwerp benoemen


Slide 45 - Slide

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:

De kale man eet een heerlijke appel op een bankje.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 46 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:
1k kader heeft 70 leerlingen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 47 - Quiz

Zinsdelen
Een zinsdeel kan uit ÊÊn of meerdere woorden bestaan. 
Een zinsdeel kan in zijn geheel voor de pv gezet worden.

Stappenplan:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten. Herhaal deze stap zo vaak dat nodig is.

1

Slide 48 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:

Heb jij tegen mij gelogen?
A
Heb
B
jij
C
tegen mij
D
gelogen?

Slide 49 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

Waarom ga je weg?
A
Waarom
B
ga
C
je
D
weg?

Slide 50 - Quiz

1.7 Persoonsvorm.    .       
- Het is bijna altijd ÊÊn woord
- Het is een vorm van een werkwoord  (doe-woord)
- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Hij eet een appel -> Jullie eten een appel

- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd
             Hij eet een appel -> Hij at een appel
2

Slide 51 - Slide

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


3

Slide 52 - Slide

Nieuw!!! 
Wie weet er hoe je het onderwerp moet vinden?
(zinsontleding)

Slide 53 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
De lieve kat rent achter de muis aan.
A
De lieve kat
B
rent
C
achter
D
de muis

Slide 54 - Quiz

1.7 Onderwerp (o)

Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben?
Antwoord: De kinderen
4

Slide 55 - Slide

Samen oefenen
Klassikaal ontleden we de volgende twee zinnen en benoemen we de pv en het o.

1. De groene fatbike uit 2023 is populair. 
2. Karel loopt met zijn fiets naar de winkel.

Slide 56 - Slide

Benoem het o uit de volgende zin:
De oude hond en lieve kat gingen achter de muis aan.

Slide 57 - Open question

Benoem het o uit de volgende zin:
Heeft de hond jou gebeten?

Slide 58 - Open question

1.7 Maken 

Opdracht 11, 12, 13, 14, 15

Klaar? Maak opdracht 16 en 17
Kijk goed naar de leertekst
timer
20:00

Slide 59 - Slide

Lesdoelen check 

✅ ❌

Slide 60 - Slide

Benoem pv en o in de volgende zin:

De lange jas valt op de grond.

Slide 61 - Open question

   1.7 Grammatica       Welkom
les 4
Op je tafel:
Laptop/boek
schrift Nederlands



Zinsdelen... geen woordsoorten

Slide 62 - Slide

Planning
  • Lesdoelen
  • Herhaling
  • Uitleg nieuwe lesstof
  • Maken
  • Lesdoelen check ✅❌

Slide 63 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les...
  • kan je zinsdeel strepen zetten
  • kan je de persoonsvorm benoemen 
  • kan je het onderwerp benoemen


Slide 64 - Slide

Herhaling


Slide 65 - Slide

Neem de zin over, zet zinsdeelstrepen en benoem pv en o.


Gaan Patrick en Alicia naar de winkel?

Slide 66 - Open question

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin:

Mijn moeder fiets altijd naar werk.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 67 - Quiz

Zinsdelen
Een zinsdeel kan uit ÊÊn of meerdere woorden bestaan. 
Een zinsdeel kan in zijn geheel voor de pv gezet worden.

Stappenplan:
1. Onderstreep de pv.
2. Zet voor en achter de pv zinsdeelstrepen.
3. Verander de volgorde van de zin: kijk welke woorden je samen voor de pv kunt zetten. Herhaal deze stap zo vaak dat nodig is.

1

Slide 68 - Slide

Wat is de pv in de volgende zin:

Veeg jij straks het klaslokaal?
A
Veeg
B
jij
C
straks
D
het klaslokaal?

Slide 69 - Quiz

Wat is de pv in de volgende zin:

Wanneer was hij boos?
A
Wanneer
B
was
C
hij
D
boos?

Slide 70 - Quiz

1.7 Persoonsvorm.    .       
- Het is bijna altijd ÊÊn woord
- Het is een vorm van een werkwoord  (doe-woord)
- Hij staat in het enkelvoud of meervoud
            Hij eet een appel -> Jullie eten een appel

- Hij staat in tegenwoordige tijd of verleden tijd
             Hij eet een appel -> Hij at een appel
2

Slide 71 - Slide

Persoonsvorm tijdproef 
1. Zet de zin in de andere tijd (tijdproef). 
2. Het woord dat verandert is de pv.

Ik loop naar school.
Ik liep naar school.




Elke zin heeft een persoonsvorm.


3

Slide 72 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin:
De boze meneer rent achter haar aan.
A
De boze meneer
B
rent
C
achter
D
haar

Slide 73 - Quiz

1.7 Onderwerp (o)

Je kunt het onderwerp vinden door de vraag:
Wie of wat + de persoonsvorm?
Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

De kinderen hebben een kaars aangestoken.
Wie hebben?
Antwoord: De kinderen
4

Slide 74 - Slide

1.7 Maken 

Afmaken: 11 t/m 15
Maken: 16 en 17

Klaar? Werkblad zinsdelen.
Kijk goed naar de leertekst
timer
20:00

Slide 75 - Slide

Lesdoelen check 

✅ ❌

Slide 76 - Slide

Ik weet nu hoe ik zinsdeelstrepen moet zetten.
😒🙁😐🙂😃

Slide 77 - Poll

Ik kan de pv benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 78 - Poll

Ik kan het o benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 79 - Poll

Neem de zin over, zet zinsdeelstrepen en benoem pv en o.


De man die is geboren in Haarlem woont in Nieuw-Vennep.

Slide 80 - Open question