Taalverzorging H6

Taalverzorging H6
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Taalverzorging H6

Slide 1 - Slide

Regels
Boek en schrift gaan even dicht
Iedereen let op en doet mee
Geef antwoord op de meerkeuzevragen. 




Gebruik alleen de antwoordkaarten om antwoord te geven. 
Er wordt niet geroepen door de klas

Slide 2 - Slide

DOEL
Leren wanneer we bij een samengesteld woord een trema of koppelteken gebruiken:
- Wanneer gebruik je een koppelteken, dus -
- Wanneer gebruik je een trema, dus "




Slide 3 - Slide

Koppelteken en trema




We hebben al geleerd dat je van twee woorden één woord kunt maken (samenstelling) en een extra tussenletter gebruikt. 
Denk aan: doelgroep, plannenmaker, groepsuitje

Vandaag komt daar het koppelteken en de trema bij.

Slide 4 - Slide

Wat is ook alweer een samenstelling
A
2 woorden, waar 1 woord van is gemaakt
B
Samen stellen ( een relatie hebben )
C
Weet ik niet
D
Een meervoudsvorm

Slide 5 - Quiz

Wat is een koppelteken?
A
is een leesteken dat wordt gebruikt als scheidingsteken tussen delen van een zin
B
is een leesteken dat onderdelen van samenstellingen met elkaar verbindt.
C
is een leesteken dat wordt gebruikt om nadruk te geven aan een woord of zin
D
Geen één antwoord is juist

Slide 6 - Quiz

Trema

Wanneer gebruik je een trema?
A
Als binnen een woord klinkers botsen
B
Gewoon omdat het leuk staat.
C
als het een samenstelling is
D
als je denkt dat het moet, er is geen regel voor

Slide 7 - Quiz

Welke twee woorden zijn een samenstelling?

A
bedoeling
B
doelgroep
C
beëindigen
D
navertellen

Slide 8 - Quiz

Welke twee woorden zijn een samenstelling?


A
eindbestemming
B
eindelijk
C
doeltje
D
havo-examen

Slide 9 - Quiz

Koppelteken

Slide 10 - Slide

Functies koppelteken
Hoofdfunctie
Het voorkomen van klinkerbotsing bij het lezen.

Wij kennen in het Nederlands veel klanken: oe, au, oa, ei, ij, ie, eu, ee, aa, enz.
Als deze letters wel naast elkaar staan, maar niet als één klank mogen worden uitgesproken, gebruik je het koppelteken.
--> radiouitzending
--> radio-uitzending

Slide 11 - Slide

Koppelteken (-) kort samengevat


Het koppelteken schrijf je tussen twee delen van een samenstelling:


1. als de samenstelling verkeerd uitgesproken kan worden

2. in aardrijkskundige aanduidingen

3. voor of na een hoofdletter

4. na een cijfer, afkorting of symbool


Slide 12 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Als de samenstelling anders verkeerd wordt uitgesproken

AUTO-ONDERDELEN
MEE-ETEN
RADIO-OMROEP

Slide 13 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

In aardrijkskundige aanduidingen

Zuid-Spanje
Noord-Hollandse

Slide 14 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Voor of na een hoofdletter

T-shirt
B-merk
Henk-Jan

Slide 15 - Slide

Koppelteken
Gebruik je:

Na een cijfer, afkorting of symbool

50-jarige
EU-land
%-teken

Slide 16 - Slide

Hoe schrijf je.....
A
familieuitje
B
familie-uitje

Slide 17 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
miniorkest
B
mini-orkest

Slide 18 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
reclameactie
B
reclame-actie

Slide 19 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
auto-ontwerp
B
autoontwerp

Slide 20 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
89 jarige
B
89-jarige

Slide 21 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
game-evenement
B
gameevenement

Slide 22 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
tvreclame
B
tv-reclame

Slide 23 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
@-teken
B
@ teken

Slide 24 - Quiz

Hoe schrijf je.....
A
emailadres
B
e-mailadres

Slide 25 - Quiz

Trema (") kort samengevat

In sommige woorden schrijf je een trema. Je voorkomt zo dat je een woord verkeerd uitspreekt.


Het trema maakt duidelijk dat het om twee klinkers gaat,

en niet om één klank.

Slide 26 - Slide

Het trema
Het trema gebruik je bij een klinkerbotsing. 
Hierbij kun je denken aan de klanken au, ou, oe, ei, ie, ui, eu,en ij.

Het trema maakt dus duidelijk dat het om 2 klinkers gaat, en niet om 1 klank.
Bijvoorbeeld: 
- reunie --> reünie
- concierge --> conciërge

Zonder trema kun je het woord anders uitspreken.

Slide 27 - Slide

Trema of niet?

A
financiën
B
financien

Slide 28 - Quiz

Trema of niet?

A
geordend
B
geördend

Slide 29 - Quiz

Trema of niet?

A
orchideeen
B
orchideeën

Slide 30 - Quiz

Trema of niet?

A
vitamineinjectie
B
vitamine-injectie

Slide 31 - Quiz

Hoe schrijf je: beinvloeden
A
be-invloeden
B
beïnvloedden
C
beïnvloeden
D
beinvloeden

Slide 32 - Quiz

Kort samengevat

Slide 33 - Slide

Hoe schrijf je: drieentwintig
A
drie-en-twintig
B
drieëntwintig
C
drietwintig
D
drieeentwintig

Slide 34 - Quiz

Hoe schrijf je: astmaaanval
A
astmaanval
B
astmaáanval
C
astma-aanval
D
stamaanval

Slide 35 - Quiz

Aan het werk
Maak nu de startopdracht (blz. 160)
Opdracht 1 (blz. 160)
Opdracht 2 (blz. 161)
Opdracht 3 (blz. 161)

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide