QUIZ (Samengestelde zinnen, enkelvoudige zinnen, hoofdzin, bijzin, zinnen met drie persoonsvormen, zinnen met vier persoonsvormen, onderschikkende voegwoorden, nevenschikkende voegwoorden)

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
A
Twee of meer hoofdzinnen.
B
Één of meer hoofdzinnen met één of meerdere bijzinnen.
C
Één hoofdzin met één of meerdere bijzinnen.
D
Alle antwoorden zijn correct
1 / 19
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 17 min

Items in this lesson

Een samengestelde zin kan bestaan uit:
A
Twee of meer hoofdzinnen.
B
Één of meer hoofdzinnen met één of meerdere bijzinnen.
C
Één hoofdzin met één of meerdere bijzinnen.
D
Alle antwoorden zijn correct

Slide 1 - Quiz

Hoe vind je de persoonsvormen in een samengestelde zin?
A
Een vraagzin van maken.
B
De tijd veranderen.
C
Enkelvoud naar meervoud en meervoud naar enkelvoud.
D
Alle antwoorden zijn correct.

Slide 2 - Quiz

Een nevenschikkende zin zijn twee of meerdere ... aan elkaar. Wat moet er op de puntjes?
A
bijzinnen
B
hoofdzinnen
C
hoofdzinnen en bijzinnen
D
bijzinnen en hoofdzinnen

Slide 3 - Quiz

Noem 2 nevenschikkende voegwoorden:

Slide 4 - Open question

Jantje zegt: "Bij een hoofdzin staan de
pv en het ow altijd naast elkaar." Heeft Jantje gelijk?
A
gelijk
B
niet gelijk

Slide 5 - Quiz

Jantje zegt: "Bij een bijzin staan de pv en het ow bijna altijd naast elkaar." Heeft Jantje gelijk?
A
niet gelijk
B
gelijk

Slide 6 - Quiz

Jantje zegt: "Een hoofdzin is een zelfstandige zin en een bijzin altijd een afhankelijke zin." Heeft Jantje gelijk?

A
niet gelijk
B
gelijk

Slide 7 - Quiz

Kijk en kies:
Als wij de loterij winnen, krijg ik een nieuwe fiets.
A
HZ
B
BZ-HZ
C
HZ- BZ
D
HZ-HZ

Slide 8 - Quiz

Benoem de bijzin:
Als wij de loterij winnen, krijg ik een nieuwe fiets.
A
Lijdendvoorwerpzin
B
Onderwerpszin
C
Bijwoordelijke bijzin
D
Voorzetselvoorwerpszin

Slide 9 - Quiz

Kijk en kies:
Ik ga naar de supermarkt en ik koop daar een brood.
A
HZ
B
HZ-HZ
C
HZ-BZ
D
BZ-HZ

Slide 10 - Quiz

Kijk en kies:
Sara heeft geen schoenen aan, maar ik heb ze ook niet aan.
A
HZ
B
BZ-HZ
C
HZ-BZ
D
HZ-HZ

Slide 11 - Quiz

Kijk en kies:
Ik ga een cadeautje kopen, want mijn vriendin is jarig.
A
HZ
B
BZ-HZ
C
HZ-BZ
D
HZ-HZ

Slide 12 - Quiz

Kijk en kies:
Ik heb nieuwe schoenen, omdat de oude kapot zijn.
A
HZ
B
BZ-HZ
C
HZ-BZ
D
HZ-HZ

Slide 13 - Quiz

Benoem de bijzin:
Ik heb nieuwe schoenen, omdat de oude kapot zijn.
A
Onderwerpszin
B
Lijdendvoorwerpszin
C
Voorzetsvoorwerpszin
D
Bijwoordelijke bijzin

Slide 14 - Quiz

Kijk en kies:
Ik ga naar de markt, omdat ik appels moet kopen, want we gaan een appeltaart maken.
A
HZ-BZ-HZ
B
BZ-HZ
C
BZ-HZ-BZ
D
HZ-BZ

Slide 15 - Quiz

Kijk en kies:
Hans eet chips, omdat hij dat lekker vind en hij houdt van borrelen.
A
BZ-HZ-BZ
B
HZ-BZ-HZ
C
BZ-HZ-HZ
D
HZ-HZ-BZ

Slide 16 - Quiz

Kijk en kies:
Wanneer je niet snel reageert, is het niet meer mogelijk te komen.

A
HZ-HZ
B
BZ-BZ
C
HZ-BZ
D
BZ-HZ

Slide 17 - Quiz

Laatste vraag en dan de uitslag! Wie is de winnaar?

Slide 18 - Slide

Bij de vorige kiesvraag was èèn van de antwoorden niet mogelijk. Welke was dat?

Slide 19 - Open question