grammatica: werkwoorden

Grammatica
werkwoorden



1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Grammatica
werkwoorden



Slide 1 - Slide

Wat is een werkwoord?

Slide 2 - Open question

Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan of gebeurt. Werkwoorden zijn doe-woorden.
Alle werkwoorden in één zin noem je samen het werkwoordelijk gezegde.
Een werkwoord geeft aan wat er wordt gedaan of gebeurt. Werkwoorden zijn doe-woorden.
Alle werkwoorden in één zin noem je samen het werkwoordelijk gezegde.

Slide 3 - Slide

ZELFSTANDIG WERKWOORD (ZWW)


- is het belangrijkste werkwoord in een zin

- geeft aan wat er gebeurt in de zin

- is een werkwoord met betekenis

- een zin kan niet zonder een zelfstandig werkwoord

Slide 4 - Slide

ZWW
Wanneer een werkwoord de handeling / actie aangeeft, 
spreek je van een zelfstandig werkwoord. (zww)


Er staat altijd maar één zelfstandig werkwoord in een zin.

Slide 5 - Slide

Het meisje plakt haar band. (persoonsvorm)
De jongens gaan morgen na school samen wat eten. (infinitief)
Thomas heeft op tv naar de wedstrijd gekeken. (voltooid deelwoord)

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Video

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Ik heb heel lekker gegeten.
A
heb
B
gegeten

Slide 8 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij mochten in het zwembad zwemmen.
A
mochten
B
zwemmen

Slide 9 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Wij kunnen de weg vragen aan de meneer.
A
kunnen
B
vragen

Slide 10 - Quiz

Welk werkwoord heeft betekenis?
(zww)
Hans en Grietje werden achtergelaten in het bos.
A
werden
B
achtergelaten

Slide 11 - Quiz

HULPWERKWOORD (HWW)


- helpt mee om een goede zin te maken

- er kunnen meerdere hulpwerkwoorden in een zin staan

- bij twee of meer werkwoorden is de pv een hulpwerkwoord

- een hulpwerkwoord heeft geen duidelijke betekenis

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Wat zijn de werkwoorden in de zin:
De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.

Slide 14 - Open question

De bekritiseerde scheidsrechter mag in Nederland blijven fluiten.


Drie werkwoorden = gezegde

mag blijven fluiten


Slide 15 - Slide

Drie werkwoorden = gezegde

mag blijven fluiten


- meerdere werkwoorden in een zin

- mag (pv) is hww

- fluiten heeft betekenis en is zww 

- blijven is ook hww


Slide 16 - Slide

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- kan -
A
hww
B
zww

Slide 17 - Quiz

Een kettingbotsing kan veel schade veroorzaken
- veroorzaken -
A
hww
B
zww

Slide 18 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- is -
A
hww
B
zww

Slide 19 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- komen -
A
hww
B
zww

Slide 20 - Quiz

Een 8-jarige jongen is met zijn been klem komen te zitten in een put
- zitten -
A
hww
B
zww

Slide 21 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- heeft -
A
hww
B
zww

Slide 22 - Quiz

Een amateurvoetballer heeft tijdens een sliding zijn been gebroken
- gebroken -
A
hww
B
zww

Slide 23 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- heb -
A
hww
B
zww

Slide 24 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- willen -
A
hww
B
zww

Slide 25 - Quiz

Ik heb altijd dierenarts willen worden
- worden -
A
hww
B
zww

Slide 26 - Quiz

In Madame Tussauds in Londen staat sinds 2013 een wassenbeeld van zangeres Adele.
A
staat = hww
B
staat = zww

Slide 27 - Quiz

Een postbode heeft maandenlang post achtergehouden.
A
heeft = hww achtergehouden = hww
B
heeft = zww achtergehouden = hww
C
heeft = hww achtergehouden = zww
D
heeft = zww achtergehouden = zww

Slide 28 - Quiz

De meteorietinslag in Rusland had ook in Nederland kunnen gebeuren.

A
had - kunnen = hww gebeuren = zww
B
had - gebeuren = hww kunnen = zww
C
had - kunnen = zww gebeuren = hww

Slide 29 - Quiz

Aan het werk

spelling en grammatica 2F
grammatica
1.1 het werkwoord


Slide 30 - Slide