§11- Zinsdeelzinnen

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je in een samengestelde zin de verschillende zinsdeelzinnen herkent


1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 14 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 80 min

Items in this lesson

Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je in een samengestelde zin de verschillende zinsdeelzinnen herkent


Slide 1 - Slide

Bekijk de volgende zinnen:
Mijn vriend Nick / vertelde / me / verrassend nieuws (lv).
{hoofdzin Mijn vriend Nick / vertelde / me / (bijzin dat hij gaat emigreren naar Zweden) (lv)}.

In zin 1 is het lijdend voorwerp van de zin een woordgroep: verrassend nieuws.

In zin 2 is het lijdend voorwerp een bijzin: dat hij gaat emigreren naar Zweden. 

Slide 2 - Slide

 Een zinsdeel dat een persoonsvorm bevat, is een zinsdeelzin.


Als een samengestelde zin bestaat uit een hoofdzin en een bijzin, is de bijzin een zinsdeelzin binnen de hoofdzin



De meest voorkomende zinsdeelzinnen zijn:

Slide 3 - Slide

  onderwerpszin (ow-zin): {(Wie zich snel opgeeft), is zeker van een plaats in de bus}.
  lijdendvoorwerpszin (lv-zin): {Finn verwijt zijn zus (dat ze nooit naar hem luistert)}.
  meewerkendvoorwerpszin (mv-zin): {(Wie niet van lezen houdt), moet je geen boek geven}.
  bijwoordelijkebepalingszin (bwb-zin), meestal  bijwoordelijke bijzin genoemd: {(Wanneer het vriest), lusten de meeste mensen wel een kop warme erwtensoep}.


Slide 4 - Slide

Zo vind je welk zinsdeel de bijzin is
Bepaal wat de hoofdzin is door de zin vragend te maken: de hoofdzin komt dan vooraan te staan.
Geef het begin en het einde van de bijzin(nen) aan.
Vul in de hoofdzin in plaats van de bijzin(nen) een woord(groep) in.
Ontleed de hoofdzin en stel vast welk zinsdeel het ingevulde woord of de ingevulde woordgroep is.
De bijzin is hetzelfde zinsdeel als de ingevulde woordgroep.

Slide 5 - Slide

Voorbeeld:
– Als er geen dijken zijn, zou meer dan de helft van Nederland onder water staan.

1-Zou meer dan de helft van Nederland onder water staan als er geen dijken zijn?

2-{(bz Als er geen dijken zijn), hz zou meer dan de helft van Nederland onder water staan}.






Slide 6 - Slide

3-{hz Zonder dijken zou meer dan de helft van Nederland onder water staan}.

4-pv = zou
ow = meer dan de helft van Nederland
wg = zou staan
bwb = Zonder dijken, onder water

5-Dus: Als er geen dijken zijn = bwb-zin

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Maken:
Cursus 5 Grammatica zinsdelen § 11 Zinsdeelzinnen
blz. 227
opdr. 1 tm 5



Staat er: onderstreep, omcirkel of markeer, dan mag dit alleen met potlood in je werkboek, de rest maak je in je schrift!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 11 - Slide

H2E-2022

Slide 12 - Slide

H2F

Slide 13 - Slide

§11- Zinsdeelzinnen

Slide 14 - Slide