2E Dienstag, den 4. Juni Modalverben Kapitel 8

Dienstag, den 4. Juni 2024 
  • Willkommen
  • Ziele
  • Nachsehen Hausaufgaben Woche 22
  • Was sind Modalverben?
  • Machen Aufgaben
  • Was hast du gelernt?
  • Hausaufgaben Woche 23
  • Zum Schluss

1 / 20
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Dienstag, den 4. Juni 2024 
  • Willkommen
  • Ziele
  • Nachsehen Hausaufgaben Woche 22
  • Was sind Modalverben?
  • Machen Aufgaben
  • Was hast du gelernt?
  • Hausaufgaben Woche 23
  • Zum Schluss

Slide 1 - Slide

Ziele
  • Du kannst die Modalverben können, dürfen, müssen und wissen im Präsens verwenden.
  • Du kannst die Modalverben sollen, wollen, mögen und möchten im Präsens verwenden.

Slide 2 - Slide

Nachsehen Aufgaben Woche 22
Vragen 1 t/m 7 A4-tje (uitgedeeld in de les).

=> A4 op bord invullen.

Slide 3 - Slide

Modalverben: 
  • Modale hulpwerkwoorden (modalverben) zijn hulpwerkwoorden die extra betekenis aan het hoofdwerkwoord toevoegen. Voorbeelden van modale hulpwerkwoorden in het Nederlands zijn zullen, kunnen, mogen, moeten, willen. 
  • Als je bijvoorbeeld zegt: 'Petra kan zwemmen', zeg je eigenlijk dat Petra in staat is om te zwemmen (ze verdrinkt niet in water). Dat heeft natuurlijk een hele andere betekenis dan 'Petra zwemt', een zin zonder modaal hulpwerkwoord.
  • In het Duits zijn er ook modale hulpwerkwoorden (modalverben) zoals bijvoorbeeld: willen, können, müssen, mögen, sollen en dürfen. 

Slide 4 - Slide

Modalverben 
  • Wat is het verschil tussen stam zwakke werkwoorden en Modalverben?
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden wordt de stam anders bij Modalverben?
  • Wat zijn de verschillen tussen het vervoegen van Modalverben en zwakke werkwoorden?
  • Bij welke persoonlijke voornaamwoorden is er dus géén uitgang achter de stam?
  • Welke aandachtspunten zijn er nog te vertellen m.b.t. Modalverben?
  • Wat betekenen de Modalverben?

Slide 5 - Slide

Modalverben Präsens
De Duitse Modalverben verschillen in twee belangrijke opzichten van de gebruikelijke vervoeging van zwakke werkwoorden:

  1. de enkelvoud: ich, du, er, sie, es krijgt de stam een klinkerwisseling.               Bijv. 'ich kann' en 'wir können', 'er weiß, wir wissen'
  2. bij ich en er, sie, es krijg je géén uitgang. Bv. 'ich darf' én 'er darf' (dus niet 'darft!').
  3. extra bij wissen => enkelvoud ß in plaats van ss

Slide 6 - Slide

Machen Aufgaben Seiten 78-79
  • Aufgabe 18, 19 und 20
  • Selbständig machen
  • Fertig (klaar): Leren Grammatik Seite 78
  • Besprechen Aufgaben 18 t/m 20
timer
1:00

Slide 7 - Slide

Wat heb je geleerd m.b.t. vervoegen zwakke werkwoorden en Modalverben?

Slide 8 - Open question

Slide 9 - Video

Hausaufgaben Woche 23
Leren bladzijde 78 (groene kader): Grammatik A
Leren bladzijde 81 (groene kader): Grammatik B

Machen:
Aufgabe 21 Seite 79
Aufgaben 22 und 23 Seite 80

Slide 10 - Slide

Ziele
  • Du kannst die Verben können, dürfen, müssen und wissen im Präsens verwenden.
  • Du kannst die Verben sollen, wollen, mögen und möchten im Präsens verwenden.

Slide 11 - Slide

Nakijken Aufgaben Woche 23
Aufgabe    21                    Seite 79
Aufgaben 22 und 23    Seite 80

Slide 12 - Slide

Was bedeuten diese Modalverben?
  1. wissen
  2. dürfen
  3. können
  4. müssen 

Slide 13 - Slide

Schrijf zoveel mogelijk op over Modalverben.
Wat zijn verschillen?
Wat weet je nog meer?

Slide 14 - Open question

Was bedeuten diese Modalverben?
  1. sollen
  2. wollen
  3. mögen
  4. möchten

Slide 15 - Slide

Kijk eens goed naar sollen, wollen en mögen. Wat valt je op?

Slide 16 - Open question

Noteer in je schrift!!!
Vervoeg het volgende zwakke werkwoord: baden
ich
du
er/sie/es
wir 
ihr
sie/Sie
Laat naast dit werkwoord voldoende ruimte voor een 'Modalverb'.

Slide 17 - Slide

Möchten
Stam eindigt op een t!!
Ezelsbruggetje: eindigt de stam op een d/t begint de uitgang altijd met een e. Deze regel geldt ook voor möchten, maar.....

Uitzondering op uitgang:
bij er/sie/es/manniet et    →   als uitgang
er/sie/es/man möcht                    er/sie/es/man antwortet

Slide 18 - Slide

Machen Aufgaben Seiten 80-81
  • Aufgaben 24 t/m 26
  • Selbständig machen
  • Fertig (klaar): Lernen Grammatik A + B Seiten 78 + 81
  • Besprechen Aufgaben 24 t/m 26

Slide 19 - Slide

aanpassen Hausaufgaben Woche 24
Leren bladzijde 78 (groene kader): Grammatik A
Leren bladzijde 81 (groene kader): Grammatik B

Machen:
Aufgabe 28
Wiederholung 1 t/m 4 Seiten 160-161

Slide 20 - Slide