Nectar Hfst 9 toets voorbereiding

1 / 27
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Max heeft een lichte huid, ook heeft hij sproeten. Wat kun je zeggen over zijn opperhuid?
A
Hij heeft weinig pigment
B
Hij heeft een dunne opperhuid
C
Hij verbrandt snel in de zon
D
Zowel A, B als C

Slide 3 - Quiz

This item has no instructions

Zet de woorden op de juiste plek in het plaatje
hoornlaag
kiemlaag
onderhuidsbindweefsel
lederhuid
zintuigcellen
haar
haarspiertje
zweetklier
bloedvat
vet

Slide 4 - Drag question

This item has no instructions

Beschrijf wat antigenen zijn

Slide 5 - Open question

This item has no instructions

Sleep de gegeven voorbeelden naar de juiste vorm van immunisatie
Actieve immuniteit
Passieve immuniteit
Zelf antistoffen maken
Antistoffen ingespoten krijgen
Vaccin
Serum
Tijdelijk immuun
Blijvend immuun
Ziekten voorkomen

Slide 6 - Drag question

This item has no instructions

In 2010 en 2011 kregen veel mensen de bof, ondanks dat ze ingeënt waren. Artsen vermoeden dat in die tijd de antigenen van het bofvirus veranderd zijn.
Leg uit waardoor ingeënte mensen ziek kunnen worden als de antigenen van het bofvirus veranderen.

Slide 7 - Open question

This item has no instructions

Wat is een voorbeeld van kunstmatige passieve immuniteit
A
vaccinatie
B
serum
C
een ziekte doormaken
D
borstvoeding

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen een antibioticum en een virusremmer?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Een ongeboren baby wordt beschermd door antistoffen van de moeder dit heet actieve immunisatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quiz

Dit heet passieve immunisatie , de baby krijgt antistoffen en maakt ze niet zelf aan.
Wat is resistentie?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Omschrijf hoe een ziekteverwekker in het lichaam onschadelijk wordt gemaakt.

Slide 12 - Open question

This item has no instructions

Welke onderdelen van bloed kun je krijgen bij een bloedtransfusie?
A
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen, witte bloedcellen
B
Bloedplasma, bloedplaatjes, rode bloedcellen
C
Bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen
D
Bloedplasma, rode bloedcellen

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Is de stelling juist of onjuist?
Iemand met resus positief bloed kan bloed ontvangen van iemand met resus negatief bloed.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Jessica heeft bij een ernstig auto-ongeluk veel bloed verloren en moet een bloedtransfusie hebben. Jessica heeft bloedgroep B.
Het donorbloed mag dus geen antigeen         bevatten.
Ze kan dus bloedgroep         en bloedgroep          ontvangen.
A
B
AB
O

Slide 15 - Drag question

This item has no instructions

Wanneer kan een (ongeboren) baby de resusziekte krijgen?
A
Moeder is R+ Baby is R+
B
Moeder is R- Baby is R-
C
Moeder is R+ Baby is R-
D
Moeder is R- Baby is R+

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Paul heeft een bloedtransfusie nodig. Van wie kan Paul rode bloedcellen toegediend krijgen zonder dat er gevaar is voor klontering?
A alleen van Ada
B alleen van Barend
C alleen van Carla
D van Ada en van Barend
E van Ada en van Carla
F van Barend en van Carla

Slide 17 - Open question

This item has no instructions

Iemand die eenmaal besmet geweest is met het virus, is daarna immuun.
Is deze immuniteit actief of passief ontstaan? Leg je antwoord uit.

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Wat gebeurt er bij een auto-immuun ziekte?
A
je hebt een allergische reactie
B
je maakt teveel antistoffen aan
C
je bent gevaccineerd met het verkeerde virus
D
je witte bloedcellen vallen je eigen cellen aan

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions


Waarom kun je een auto-immuunziekte niet bestrijden met antistoffen?
A
Er is geen ziekteverwekker en dus geen antigenen waaraan antistoffen kunnen binden.
B
Antistoffen worden gelijk kapotgemaakt.
C
Hierdoor wordt je juist zieker want je lichaam valt dan nog harder aan.
D
Een auto-immuunziekte kun je wel bestrijden met antistoffen. Je moet ze alleen ingespoten krijgen want je maakt ze zelf niet.

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat gebeurt er als een orgaan wordt afgestoten?
A
De ontvanger maakt antistoffen tegen de antigenen van het orgaan van de donor
B
De orgaantransplantatie gaat niet door
C
De ontvanger maakt antigenen tegen de antistoffen van het orgaan van de donor
D
Dat komt nooit voor

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

1. Bij Chlamydia kan er een ontsteking ontstaan in de
urinebuis, anus, keel of baarmoedermond.

2. Om Aids te krijgen moet je eerst seropositief zijn geweest.
A
beide waar
B
beide nietwaar
C
1: waar 2: nietwaar
D
1: nietwaar 2: waar

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Kan je onvruchtbaar worden van een SOA?
A
Ja
B
Nee
C
Alleen mannen
D
Alleen vrouwen

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Hoe kan je een SOA voorkomen?

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Jouw broertje heeft het flink te pakken, hij heeft koorts en hij hoest de longen uit zijn lijf. De ziekteverwekker is hij dus goed aan het verspreiden met al dat gehoest. Hoe kan het dat jij dan toch niet altijd ziek wordt als je in aanraking komt met een ziekteverwekker?

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Slide 27 - Slide

This item has no instructions