Leg uit waarom er geen antibioticum wordt ingezet tegen een virale rabiës infectie (hondsdolheid).
Slide 3 - Open question
Uiteindelijk worden er door het afweersysteem antistoffen gemaakt.
Wat voor soort stoffen zijn antistoffen?
A
koolhydraten
B
vetten
C
eiwitten
D
nucleïnezuren
Slide 4 - Quiz
Immuniteit
natuurlijk
kunstmatig
actief
passief
Een antigeen komt op natuurlijke wijze in contact met je imuunsysteem, je wordt ziek maar je maakt wel geheugen-T en -B-cellen. Er wordt actief door je lichaam antistoffen en geheugen aangemaakt
Je krijgt op natuurlijke wijze al gemaakte antistoffen binnen. Deze antistoffen bieden immuniteit op korte termijn. Je lymfocyten komen nooit antigenen tegen dus gaan zelf geen antistoffen en geheugen aanmaken.
Je krijgt bewust door een medisch professioneel persoon op kunstmatige wijze antistoffen toegediend.mDeze antistoffen bieden immuniteit op korte termijn. Je lymfocyten komen nooit antigenen tegen dus gaan zelf geen antistoffen en geheugen aanmaken.
Een antigeen wordt door een medisch professioneel persoon op kunstmatige wijze toegediend, je wordt ziek maar je maakt wel geheugen-T en -B-cellen. Er wordt actief door je lichaam antistoffen en geheugen aangemaakt
Slide 5 - Slide
Welke cellen van het afweersysteem zijn verantwoordelijk voor de productie van antistoffen?
A
B-cellen
B
T-cellen
C
fagocyten
D
geheugencellen
Slide 6 - Quiz
Afhankelijk van hoe er geimmuniseerd wordt, vindt er wel of geen reactie van de lymfocyten plaats.
Wat is het verschil tussen actieve en passieve immunisatie? Sleep de term naar de bijbehorende omschrijving.
Antigenen worden geintroduceerd, de lymfocyten reageren en er ontstaan geheugencellen
antistoffen worden geintroduceerd, de lymfocyten reageren niet en er wordt geen geheugen opgebouwd
actieve immunisatie
passieve immunisatie
Slide 7 - Drag question
Een zuigeling drinkt melk van de moeder. Dit is een voorbeeld van?
A
natuurlijke en actieve immunisatie
B
natuurlijke en passieve immunisatie
C
kunstmatige en actieve immunisatie
D
kunstmatige en passieve immunisatie
Slide 8 - Quiz
Vaccineren is een voorbeeld van ....
A
natuurlijke en actieve immunisatie
B
natuurlijke en passieve immunisatie
C
kunstmatige en actieve immunisatie
D
kunstmatige en passieve immunisatie
Slide 9 - Quiz
Antigenen op de bloedcellen
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Slide 10 - Slide
Een persoon krijgt een ongeluk en verliest veel bloed. In het ziekenhuis blijkt deze persoon bloedgroep A te hebben.
Hoe reageren lymfocyten van deze persoon als er bloed wordt toegediend van bloedgroep B?
Slide 11 - Open question
Antistoffen in het bloed
Elke bloedgroep heeft de antistoffen in het bloed tegen de antigenen die hij/ zij zelf niet op de bloedcellen heeft.
Deze antistoffen worden vlak na de geboorte gevormd doordat zich in de darm bacteriën bevinden met antigenen die precies lijken op antigeen A en B.
Slide 12 - Slide
Antistoffen in het bloed
Het afweersysteem van iemand met bloedgroep A herkent de antigenen op de bacteriën die lijken op antigeen A niet als lichaamsvreemd maar de antigenen die lijken op antigeen B wel. Dáár wordt dus een afweerreactie voor op gang gebracht en en wordt antiB gevormd.
Slide 13 - Slide
Antistoffen in bloedplasma
Bloedgroep A Bloedgroep AB
Anti-B geen
Bloedgroep B Bloedgroep 0
Anti-A Anti-A en Anti-B
Slide 14 - Slide
Iemand met bloedgroep AB heeft
A
Twee verschillende antigenen en geen antistoffen
B
Twee verschillende antistoffen en geen antigenen
Slide 15 - Quiz
Een persoon met bloedgroep 0 (nul; dus NIET de letter O) heeft in zijn bloed antistoffen tegen...
A
geen enkele andere bloedgroep
B
alleen tegen bloedgroep A
C
alleen tegen bloedgroep B
D
tegen zowel bloedgroep A als B
Slide 16 - Quiz
Klontering
Als je antiB en bloed met bloedcellen met antigeen B samenvoegt gaat het klonteren.
Het effect van de klontering
kun je gebruiken om de
bloedgroep van iemand te bepalen.
Slide 17 - Slide
Ik heb onbekend bloed en ik voeg anti-B toe. Het bloed gaat klonteren. Welke bloedgroep is het?
A
Dat weet je niet
B
B
C
AB
D
A
Slide 18 - Quiz
Bloedtransfusie
Klontering moet je vermijden bij een bloedtransfusie.
Bij bloedtransfusie krijgt de ontvanger alleen de rode bloedcellen, niet de antistoffen van de donor.
Donor: kijk naar antigenen op de rode bloedcellen
Acceptor: kijk naar de antistoffen die in het plasma zitten. Geeft dit klontering of niet?
A anti-A --> klontering
Slide 19 - Slide
Welke bloedgroep kan van alle bloedgroepen bloed ontvangen?
A
bloedgroep AB
B
bloedgroep A
C
bloedgroep B
D
bloedgroep 0
Slide 20 - Quiz
Bloedtranfusie
Iemand met bloedgroep AB kan alle typen bloed ontvangen want hij/ zijn maakt geen antiA en geen antiB.
Slide 21 - Slide
Welke bloedgroep kan aan alle bloedgroepen bloed doneren?
A
bloedgroep AB
B
bloedgroep A
C
bloedgroep B
D
bloedgroep 0
Slide 22 - Quiz
Bloedtranfusie
Iemand met bloedgroep 0 kan aan iedereen doneren want de bloedcellen uit dit bloed bevatten geen antigenen en kunnen dus niet klonteren met antiA en antiB.
Slide 23 - Slide
Slide 24 - Slide
Resusbaby
Rode bloedcellen van foetus
worden aangevallen door antistoffen moeder
Slide 25 - Slide
Bij welke combinatie wordt het bloed van de foetus aangevallen?
A
resuspositieve moeder
resusnegatief kind
B
resuspositieve moeder
resuspositief kind
C
resusnegatieve moeder
resusnegatief kind
D
resusnegatieve moeder
resuspositief kind
Slide 26 - Quiz
Placenta
Bloed van moeder en kind
zijn gescheiden
Cellen kunnen placenta niet passeren
Antistoffen wel
Slide 27 - Slide
Eerste zwangerschap van R+ kind gaat meestal goed. Hoe komt dat?
A
De moeder heeft nog geen resusantistoffen
B
De moeder heeft nog geen resusantigenen
C
De moeder heeft nog geen antiresus geheugencellen
Slide 28 - Quiz
Slide 29 - Slide
Slide 30 - Slide
Alleen R- vrouwen met een R+ man hebben injecties nodig. Alle zwangere R- vrouwen krijgen ze. Waarom?
Slide 31 - Mind map
Doel en begrippen
Je leert hoe welke bloedgroepen er zijn en wat de rhesusfactor is
Een persoon met deze bloedgroep kan aan alle andere bloedgroepen doneren. Noteer alleen de letter/cijfer
Slide 33 - Open question
HLA/MHC-matching
Als er een orgaantransplantatie noodzakelijk is wordt er naar veel meer gekeken dan alleen naar de bloedgroep. Er zijn ontzettend veel verschillende eiwitten aan het oppervlak van cellen die allemaal anders kunnen zijn.
Het uitgangspunt is ALLE eiwitten moeten lichaamsEIGEN zijn als er geen reactie van het immuunsysteem gewenst is.
Alle eiwitten die hierin een rol spelen worden HLA eiwitten genoemd.
Slide 34 - Slide
Er is een duidelijke volgorde toe te kennen als het gaat om kans op een HLA match bij familieleden. Zet deze familieleden op volgorde. Zet het familielid met de grootste kans op een match op 1.
1
2
3
4
ééneiige tweelingbroer/zus
twee-eiige tweelingbroer/zus
broer/zus
ouder
Slide 35 - Drag question
Huiswerk
Je hebt deze lessonup afgemaakt
Je hebt gemaakt op BVJ online de volgende opgaven: 14 t/m 24 en 26 t/m 32
Slide 36 - Slide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen welke verschillen er zijn in de immuunrespons bij primaire en secundaire infecties.
Je kunt uitleggen op welke verschillende manieren immunisatie wordt gerealiseerd.
Je kunt uitleggen welke immunologische overwegingen een rol spelen bij orgaantransplantatie en bloedtransfusie.