HIN verwijswoorden (Formuleren H4) - 3gt

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands

Slide 1 - Slide

Fijn dat je er bent!
Leg je boek open op blz 114-115.  Leg je boek of schrift open bij het gemaakte huiswerk en pak een pen of potlood. 

Log in op deze LessonUP. 


timer
3:00

Slide 2 - Slide

  • Welkom en herhaling homoniem
  • Nakijken opdracht 1 en 2 

  • Aan de slag 
  • Quiz
  • Inhalers ingepland op: donderdag 23/05 4e u L1.12

Slide 3 - Slide

Welkom klas 3TD
Wat gaan we doen?

-Uitleg verwijswoorden     10 min
-zelfstandig werken            10 min
-elkaars puzzel maken       10 min
-quiz                                         10 min









Wat is het lesdoel?
Na deze les kun je verwijswoorden op de goede manier gebruiken.

Slide 4 - Slide

Verwijswoorden
Een verwijswoord verwijst naar een woord dat eerder of verderop in de tekst staat.
Mijn buurmeisje is geslaagd. Dat had ze nooit verwacht.
                                                                 
                                               mijn buurmeisje

'Ze' verwijst naar                                                                          

Slide 5 - Slide

Verwijzing naar DE-woorden  of  HET-woorden

Naar de-woorden verwijs je met deze of die.
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.

Naar het-woorden  verwijs je met dit of dat. 
Het gereedschap dat jij gebruikt is beter dan dit oude ding.

Slide 6 - Slide

Verwijzen naar dingen
Verwijzen naar personen
waarmee, waarvan, waarover, waarnaan enz.
met wie, van wie, over wie, aan wie enz.
De jongen met wie ik heb afgesproken,
heeft een brommer waarmee hij elke dat naar school rijdt.

Slide 7 - Slide

Tot slot...

Kijk even mee 
naar het schema 
onderaan op  blz. 114

Slide 8 - Slide

Aan de slag
opdracht 1 t/m 3 blz. 115

Als je eerder klaar bent,
Probeer je opdracht 4  ook te maken
timer
10:00

Slide 9 - Slide

Nakijken


opdracht 1 t/m 3 / (4)
verwijswoorden

Slide 10 - Slide

Quiz met 11 vragen

Slide 11 - Slide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 12 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Twan heeft een bijbaantje voor twee uurtjes,

 ________  vindt    ________ niet erg.
deze
die
dat
hij
zij
het
ze

Slide 13 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 14 - Drag question

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 15 - Drag question

Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.

Slide 16 - Quiz

Vraag jij het aan ........ moeder?
A
jou
B
jouw

Slide 17 - Quiz

...... antwoord is niet correct.
A
Uw
B
U

Slide 18 - Quiz

.... zijn te laat.
A
Zij
B
Hun

Slide 19 - Quiz

De man ..... ik op reis ben geweest, komt uit Spanje.
A
waarmee
B
met wie

Slide 20 - Quiz

De vrouw ........ ik je heb verteld, woont in New York.
A
over wie
B
waarover

Slide 21 - Quiz

De Nike's ......... er maar 50 paar zijn gemaakt.
A
van wie
B
waarvan

Slide 22 - Quiz