Pincode 6.2 GL 3

                    Par. 2 Het gaat om  winst
1 / 30
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

                    Par. 2 Het gaat om  winst

Slide 1 - Slide

Productiefactoren (Vorige les) 
Alles wat je nodig hebt kun je indelen in de volgende productiefactoren:
Kapitaal
Arbeid
Natuur
Ondernemerschap

Frikandel

Slide 2 - Slide

Regels

Doe serieus mee!
Overleg alleen met buurman buurvrouw
Zorg dat je je eigen naam ingeeft

Slide 3 - Slide

Wat is winst?
A
De prijs die klanten je betalen
B
de kosten die je hebt
C
De opbrengst min de kosten

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Bedrijfskosten
  • Bedrijfskosten zijn kosten die de onderneming maakt en die aan klanten worden doorberekend in de verkoopprijs.

=> Noem voorbeelden van bedrijfskosten.....

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Wat is de brutowinstopslag?
A
De inkoopprijs.
B
Het verlies.
C
Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.
D
Het hele bedrag dat de klant moet betalen voor het product.

Slide 9 - Quiz

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag
Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55. Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag
A
€ 96,25
B
€ 13,75
C
€ 41,25

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

De inkoopprijs voor een jurk is 20 euro. De brutowinstmarge is 40%.
Bereken de consumentenprijs van de jurk.

Schrijf alle berekeningen op. Let op 21% BTW
A
€ 33,88
B
€ 32,20
C
€ 30,28
D
€ 28,-

Slide 15 - Quiz

Slide 16 - Video

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Wat is afzet?
A
het totaalbedrag van de verkopen van een onderneming
B
het aantal verkochte eenheden in een periode

Slide 19 - Quiz

Hoe bereken je de Omzet?

Omzet=...
A
Afzet x Verkoopprijs
B
Verkoopprijs x Inkoopprijs
C
Afzet x Winst
D
Winst x Verkoopprijs

Slide 20 - Quiz

Fietswinkel Spakenburg heeft een brutowinst van € 468.000 per jaar. De bedrijfskosten zijn € 350.000 per jaar. Wat is zijn nettoresultaat?
A
€ 118.000 nettoverlies
B
€ 118.000 nettowinst
C
€ 108.000 nettoverlies
D
€ 108.000 nettowinst

Slide 21 - Quiz

Brutowinst - ….. = nettoresultaat
A
Omzet
B
Inkoopwaarde
C
Bedrijfskosten
D
Nettowinst

Slide 22 - Quiz

Ida en Wytze hebben een camping. Deze zomer haalden ze een brutowinst van € 59.780.
De bedrijfskosten waren € 59.912. Wat is het nettoresultaat? Kies het juiste antwoord.
A
€ 132; nettoverlies
B
€ 132; nettowinst
C
€ 119.692; nettoverlies
D
€ 119.692; nettowinst

Slide 23 - Quiz

Omzet = 1200,-
Brutowinst = 900,-
Inkoopwaarde omzet = ...
A
500,-
B
299,99,-
C
Geen idee
D
300,-

Slide 24 - Quiz

Brutowinst =
A
Inkoopwaarde - Omzet
B
Omzet - bedrijfskosten
C
Omzet + Winst
D
Omzet - Inkoopwaarde

Slide 25 - Quiz

Omzet=...
Afzet=...
A
Omzet=aantal stuks Afzet=aantal x de prijs
B
Omzet=aantal stuks x de prijs Afzet = aantal stuks

Slide 26 - Quiz

De brutowinst is 40% van de omzet. De inkoopwaarde v.d. omzet is €600,-
Hoeveel is de omzet?
A
€1000,-
B
€240,-
C
€360,-
D
€550,-

Slide 27 - Quiz

Huiswerk:

H6.2  2-4-6-8-9

Slide 28 - Slide

Feedback?

😒🙁😐🙂😃

Slide 29 - Poll

Galgje 

Slide 30 - Slide