proeftoets mens en omgeving

Proeftoets Mens en omgeving
Hoe zat het ook alweer?
DOE MEE EN LET OP, LUISTER OOK GOED NAAR DE UITLEG!
1 / 46
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, b, kLeerjaar 3,4

This lesson contains 46 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Proeftoets Mens en omgeving
Hoe zat het ook alweer?
DOE MEE EN LET OP, LUISTER OOK GOED NAAR DE UITLEG!

Slide 1 - Slide

In een maatbeker kun je vloeistof in verschillende maten meten.
Wat is dezelfde hoeveelheid vloeistof?


A
1 liter = 1000 milliliter
B
1 centiliter = 10 milliliter
C
500 milliliter = 0,5 liter
D
1 deciliter = 100 milliliter

Slide 2 - Quiz

Je ruimt een koelkast in volgens het fifo-systeem. Je doet dat volgens het onderstaande stappenplan.

Bekijk de houdbaarheidsdatum op de verpakking.
Gooi het product weg als de houdbaarheidsdatum overschreden is.
Schrijf de weggegooide producten op de dervingslijst.
Zet de houdbaarheidsdatum op zelfbereide producten en halffabricaten.
Zet de nieuwe producten achter de aanwezige producten.

Slide 3 - Slide

Waarom zijn HACCP-regels belangrijk?
A
ze zorgen voor orde
B
ze zorgen voor rust
C
ze zorgen voor regelmaat
D
ze zorgen voor hygiëne

Slide 4 - Quiz

HACCP
HACCP (Hazard Analysis and Critical Control Points) is een voedselveiligheidssysteem. Bedrijven die met voedsel omgaan voorkomen hiermee dat de veiligheid van ons eten in gevaar komt.

Van elke fase in de productie brengt het bedrijf in kaart wat er fout kan gaan en hoe dit kan worden voorkomen.

Slide 5 - Slide

In sommige beroepen draag je beroepskleding.

Wat zijn de voordelen van het dragen van beroepskleding?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
Met beroepskleding zie je er aantrekkelijk uit.
B
Met beroepskleding kun je je eigen smaak naar voren laten komen.
C
Met beroepskleding ben je herkenbaar als werknemer van een bedrijf.
D
Met beroepskleding kun je hygiënisch werken.

Slide 6 - Quiz

Je moet 2 deciliter melk en 4 deciliter water toevoegen aan een gerecht. Hoeveel milliliter vloeistof is dat samen?
A
6 milliliter
B
60 milliliter
C
600 milliliter
D
6000 milliliter

Slide 7 - Quiz

Kies het juiste antwoord!
In de Wet Voedselinformatie staat dat op alle verpakte levensmiddelen een......... moet staan.
Maak je keuze

A
Bereidingswijze
B
Prijs
C
Houdbaarheidsdatum

Slide 8 - Quiz

Om voedingsmiddelen er mooier uit te laten zien, kan een ....... worden toegevoegd.
Kies het juiste antwoord!


A
E-nummer
B
Geurstofje
C
Verflaagje

Slide 9 - Quiz

E-nummers
E-nummers zijn stoffen die worden toegevoegd om eigenschappen van voedingsmiddelen te verbeteren. Voorbeelden zijn kleurstoffen, smaakversterkers en conserveermiddelen. E-nummers kunnen worden gewonnen uit de natuur of kunstmatig worden gemaakt in een fabriek. Als in een product E-nummers gebruikt zijn, dan staat de naam van de stof of het E-nummer op het etiket. 

Slide 10 - Slide

De voedingsstof die het meeste in een product zit, wordt ............
op de ingrediëntenlijst gezet.
Maak je keuze

A
als eerste
B
Als laatste
C
willekeurig

Slide 11 - Quiz

Een vloer moppen doe je in een vaste volgorde.


Mop één mopbreedte van de kant af.
Mop langs de kant of de plint.
Spoel de mop uit en pers deze uit.
Mop het midden van de vloer.
Reinig de mop en maak de rolemmercombinatie schoon.

Slide 12 - Slide

Als je je houdt aan de Schijf van Vijf dan krijg je alle voedingsstoffen binnen die belangrijk zijn. De Schijf van Vijf heeft vijf vakken. Welk vak ontbreekt hier?
Brood, graanproducten en aardappelen
Dranken
Zuivel, noten, vis, peulvruchten, vlees en ei
Smeer- en bereidingsvetten.
A
Havermout
B
Groente en fruit
C
Yoghurt

Slide 13 - Quiz

Na deze datum gaat de kwaliteit van het product achteruit, maar je wordt niet ziek als je iets eet nadat deze datum is verstreken.

Over welke datum gaat het?
A
TGT
B
THT

Slide 14 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel is een desinfecteermiddel!
A
Schoonmaakazijn
B
Chloor
C
Ammonia
D
Parketpolish

Slide 15 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel is een onderhoudsmiddel!
A
Schoonmaakazijn
B
Chloor
C
Ammonia
D
Parketpolish

Slide 16 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel is een reinigingsmiddel!
A
Schoonmaakazijn
B
Chloor
C
Ammonia
D
Parketpolish

Slide 17 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel is een oplosmiddel!
A
Schoonmaakazijn
B
Chloor
C
Ammonia
D
Parketpolish

Slide 18 - Quiz

Op welke punten let je bij het sorteren van wasgoed?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
de kleur van het wasgoed
B
temperatuur waarop het gewassen moet worden
C
of het wasgoed in de droger mag
D
de temperatuur waarop het wasgoed gestreken wordt

Slide 19 - Quiz

Je moet iets tillen en dragen.

Hoe til je op een ergonomische manier?
A
Je zakt door je knieën en buigt je lichaam iets naar voren.
B
Je zakt door je knieën en buigt je lichaam iets achterover.
C
Je zakt door je knieën en houdt je rug gebogen.
D
Je zakt door je knieën en houdt je rug recht.

Slide 20 - Quiz

Niet strijken
Heet strijken
Warm strijken
Koud strijken

Slide 21 - Drag question

Reinigen van interieur
Reinigen van zachte vloeren
Nat reinigen met emmer
Reinigen van sanitair

Slide 22 - Drag question

Een zorgvrager krijgt elke week een zorghulp voor de schoonmaak. Wat is de schoonmaakfrequentie van
Stofzuigen en dweilen van de woonkamer:

Kies het juiste woord!
A
een keer per week
B
één keer per 2 weken
C
één keer per maand

Slide 23 - Quiz

Een zorgvrager krijgt elke week een zorghulp voor de schoonmaak. Wat is de schoonmaakfrequentie van
Wassen van gordijnen:

Kies het juiste woord!
A
een keer per maand
B
één keer per half jaar
C
één keer per jaar

Slide 24 - Quiz

Een zorgvrager krijgt elke week een zorghulp voor de schoonmaak. Wat is de schoonmaakfrequentie van
Schoonmaken van de bovenkant van de keukenkastjes

Kies het juiste woord!
A
een keer per week
B
één keer per 6 weken
C
één keer per kwartaal

Slide 25 - Quiz

Hier staan enkele schoonmaakwerkzaamheden in de toiletruimte. In welke volgorde voer je ze uit!

Prullenbakken legen
Spiegel schoonmaken
Wastafel schoonmaken
Toilet schoonmaken
Vloer moppen

Slide 26 - Slide

Wanneer ben je een goed visitekaartje voor het bedrijf?

Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.


A
als je veel make-up draagt
B
als je aan een opgeruimde werkplek werkt
C
als je glimlacht naar de klant
D
als je sterk naar parfum ruikt

Slide 27 - Quiz

Je maakt een werkdoek....... als je gaat schoonmaken.
Maak je keuze!
.
A
klamvochtig
B
kletsnat

Slide 28 - Quiz

Je gebruikt......... schoonmaakmiddel op het microvezeldoekje.
Maak je keuze!

A
geen
B
een beetje
C
veel

Slide 29 - Quiz

De microvezeldoek mag .... in de droger.
Maak je keuze!
A
wel
B
niet

Slide 30 - Quiz

Als je te veel in dezelfde houding werkt of te lang dezelfde werkzaamheden verricht, kun je allerlei klachten krijgen. Bijvoorbeeld last van je rug, schouders, nek, handen en polsen.
Hoe worden dit soort klachten ook wel genoemd?
A
HACCP-klachten
B
fifo-klachten
C
EHBO-klachten
D
RSI-klachten

Slide 31 - Quiz

Richard Boonstra werkt als baliemedewerker bij de keukenwinkel KeukenXL.
Het is 10.00 uur en de telefoon gaat.

Met welke meldtekst neemt Richard de telefoon op?
A
Goedemorgen, KeukenXL, u spreekt met Richard Boonstra.
B
Goedemorgen, u spreekt met Richard Boonstra van KeukenXL.
C
Goedemorgen, waarmee kan ik u van dienst zijn?
D
Met Richard Boonstra van KeukenXL, goedemorgen.

Slide 32 - Quiz

Welk middel is een desinfecteermiddel?
A
Soda
B
Lederwas
C
Chloor

Slide 33 - Quiz

Je werkt als medewerker achter de receptie bij een restaurant in een zorginstelling. Mevrouw Geerman heeft met een vriendin gedineerd; dit doet ze elke maand. Ze wil alvast een reservering maken voor de volgende keer. Je neemt afscheid van mevrouw Geerman. Je zegt vijf zinnen bij het afscheid.
"Is alles naar wens geweest?"
"Wilt u pinnen of wilt u contant betalen?"
"Op welke dag wilt u uw volgende diner en op welk tijdstip?"
"Alstublieft, hier heeft u de jas."
"Dag mevrouw, tot de volgende keer."

Slide 34 - Slide

Welke wasmiddelen bevatten extra bleekmiddel en extra optische witmiddelen?
A
voorwasmiddelen
B
witwasmiddelen
C
wolwasmiddelen
D
bontwasmiddelen

Slide 35 - Quiz

Joep moet de vloer van het zorghotel schoonmaken. Hij ziet dat er geen grof vuil meer op de grond ligt en ook stof is er nauwelijks.
Wat gaat Joep doen om de vloer schoon te maken?
A
stofzuigen
B
moppen
C
stofwissen
D
vegen

Slide 36 - Quiz

Wat is het reinigingsniveau voor het grove vuil verwijderen?
A
smetschoon
B
ruwschoon
C
huishoudelijk schoon

Slide 37 - Quiz

Wat is het reinigingsniveau voor het desinfecteren?
A
smetschoon
B
ruwschoon
C
huishoudelijk schoon

Slide 38 - Quiz

Wat is het reinigingsniveau voor het stofzuigen en het afstoffen?
A
smetschoon
B
ruwschoon
C
huishoudelijk schoon

Slide 39 - Quiz

Welk schoonmaakmiddel kies je voor het schoonmaken van een koelkast?
A
soda
B
spiritus
C
chloor
D
schuurmiddel

Slide 40 - Quiz

Je gaat de was strijken en opvouwen.

Wat zijn voorbeelden van platgoed?

Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
truien
B
theedoeken
C
servetten
D
t-shirts

Slide 41 - Quiz

Wat betekent ADL?
A
Algemene dagelijkse levenshandelingen
B
Algemene dagelijkse levensverwachtingen
C
Algemene dagelijkse levensverrichtingen
D
Algemene dagelijkse levensinvullingen

Slide 42 - Quiz

Je gaat een stapel wasgoed sorteren in persoonsgebonden wasgoed en platgoed.
Welke stukken zijn persoonsgebonden wasgoed?
Let op! Meerdere antwoorden zijn juist.
A
Blouse
B
Handdoek
C
Kussensloop
D
Sokken

Slide 43 - Quiz

Sommige mensen gebruiken een braille leesregel op de computer. Voor welke beperking is dit hulpmiddel?
A
Auditieve beperking
B
Visuele beperking
C
Verstandelijke beperking
D
Communicatieve beperking

Slide 44 - Quiz

Mensen die niets eten waarvoor dieren zijn gedood. Ze gebruiken wel zuivelproducten.

Over wie gaat dit?
A
veganisten
B
vegetariërs

Slide 45 - Quiz

Wat vind je nog moeilijk?
Stappenplannen bespreken en voor- en meedoen!

Succes!

Slide 46 - Slide