Spelling havo 2

1 / 53
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Spelling blok 1 t/m 6
Blz. 27 t/m 31 (1.8 t/m 1.12): week 7 + 10
Blz. 78 t/m 82 (2.8 t/m 2.11): week 10
Blz. 127 t/m 131 (3.8 t/m 3.10): week 10
Blz. 177 t/m 180 (4.9 t/m 4.12): week 11
Blz. 226 t/m 229 (5.6 t/m 5.8): week 11 + 12
Blz. 271 t/m 273 (6.7 t/m 6.8): week 12

Slide 2 - Slide

Blok 1
Doelen:
- je kan de pv vervoegen in de tt en de vt
- je kan het voltooid deelwoord vervoegen
- je kan de pv vervoegen in de gebiedende wijs

Slide 3 - Slide

1.8 vormen van een werkwoord
Er zijn drie vormen:
1. persoonsvorm
2. infinitief
3. voltooid deelwoord
Voor je een werkwoord spelt, ga je na om welke vorm het gaat.

Slide 4 - Slide

1.9 PV in de tegenw. tijd

Slide 5 - Slide

1.10 PV in de verleden tijd (1)
Bepaal nu eerst of het een sterk of en zwak werkwoord is.

Sterk: klankverandering werkwoord (lopen-liepen)
Deze moet je uit je hoofd leren!

Slide 6 - Slide

1.10 PV in de verleden tijd (2)
Bij zwakke werkwoorden: 
ik-vorm + te(n) of ik-vorm + de(n)

Gebruik hierbij 't x-fokschaap.
1. neem de stam 
2. kijk naar de laatste letter
3. is dat een medeklinker uit 't x-fokschaap? ik-vorm + te(n)
4. is dat geen medeklinker uit 't x-fokschaap? ik-vorm + de(n)

Slide 7 - Slide

1.11 Voltooid deelwoord (1)
Ook hier geldt dat je eerst kijkt of het om sterke of zwakke werkwoorden gaat. 

Sterke werkwoorden: je hoort hoe je het moet schrijven
Zwakke werkwoorden: voltooid deelwoord eindigt op -t of -d. 
Soms kun je dit horen. 
ik werkte                ik heb gewerkt
ik baalde                ik heb gebaald

Slide 8 - Slide

1.11 Voltooid deelwoord (2)
Als je niet kan horen of je het voltooid deelwoord met een -t of een -d schrijft, kun je twee dingen doen:
1. doe de verlengproef (maak het langer): je maakt er een bijvoeglijk naamwoord van
rijpen                      het gerijpte fruit hij is gerijpt
rimpelen                     de gerimpelde huid hij is gerimpeld

2. gebruik de regel van 't x-fokschaap, zoals hij de verleden tijd

Slide 9 - Slide

1.12 gebiedende wijs
Dit is een bevel of een aansporing.
De persoonsvorm staat vaak vooraan in de zin.
Je schrijft de persoonsvorm in de ik-vorm.

Bijv. Word nu donateur!
Antwoord altijd netjes met twee woorden!

Slide 10 - Slide

.......(melden) je zo snel mogelijk bij de conciërge!
A
Meldt
B
Meld
C
Meldde
D
Gemeld

Slide 11 - Quiz

Mijn ouders hebben er nooit over ......(peinzen) om de caravan weg te doen.
A
gepeinst
B
gepeinzd
C
gepeinsd
D
gepeinzt

Slide 12 - Quiz

De styliste .........(kleden) vroeger haar klanten altijd met veel gevoel voor stijl.
A
kleedde
B
kleedden
C
kledde
D
klede

Slide 13 - Quiz

Het ........ (sneeuwen) in Nederland meestal wel een paar keer per jaar.
A
sneeuwde
B
sneeuwt
C
sneeuwd
D
gesneeuwd

Slide 14 - Quiz

De klantenservice ....... (beantwoorden) je vraag meestal snel.
A
beantwoord
B
beantwoort
C
beantwoordde
D
beantwoordt

Slide 15 - Quiz

....... (Leiden) u ons richting het restaurant?
A
leid
B
leit
C
leidt
D
leidde

Slide 16 - Quiz

Blok 2
Doelen:
- je kan werkwoorden vervoegen in zinnen met twee onderwerpen en gezegdes
- je kan bijvoeglijke naamwoorden correct spellen
- je weet wanneer je hoofdletters en kleine letters gebruikt 

Slide 17 - Slide

2.8 zinnen met 2x ow en 2x pv
Bij samengestelde zinnen, kijk je per deel van de zin om welke werkwoordsvorm het gaat.

De politiewoordvoerder vertelt dat de verdachten verschillende verhalen hebben verteld. 
- de politiewoordvoerder vertelt 
- de verdachten hebben verteld 

Slide 18 - Slide

2.9 Engelse werkwoorden (1)
Je vervoegt deze werkwoorden net zoals andere Nederlandse werkwoorden.

checken - hij checkt - hij checkte - hij heeft gecheckt
showen - hij showt - hij showde - hij heeft geshowd

Slide 19 - Slide

2.9 Engelse werkwoorden (2)
- soms schrijf je een extra, onhoorbare 'e' achter de stam. Zo voorkom je een uitspraakprobleem.
ik racete ipv ik racte (racen)
- soms schrijf je 2 medeklinkers aan het einde van de ik-vorm. Zo zie je dat je het op z'n Engels uitspreekt.
ik paintballde (paintballen)
ik passte (passen)
ik streste (LET OP!) (stressen)

Slide 20 - Slide

2.9 Engelse werkwoorden (3)
Als de stam eindigt op een sisklank, schrijf je -te en 
-t.

crashen - ik crashte
relaxen - ik relaxte

Slide 21 - Slide

2.10 Bijvoeglijk naamwoord
1. stoffelijk: eindigen op -en
'nieuwe' stoffen: geen uitgang
een wollen trui
een polyester shirt
2. een bvn is afgeleid van voltooid deelwoord.
MAAR: schrijf het zo kort mogelijk, tenzij er uitspraakproblemen zijn! 
de gewitte muren
een geprinte foto
3. na 'te' schrijf je het bvn als infinitief
de te verlichten kamer

Slide 22 - Slide

2.11 Hoofdletters
Je schrijft het eerste woord van een zin en namen met een hoofdletter. In het leerboek staan 7 uitzonderingen en aanvullingen. 

Slide 23 - Slide

2.11 Hoofdletters
1. 's Morgens - 83 procent
2. Mark de Jong - meneer De Jong
3. Apple, Ferrari - coopertest
4. God, de Koran - christendom, moslim
5. Koningsdag, Kerstmis - nieuwjaarsdag, kerstvakantie 
6. steentijd, middeleeuwen
7. het boek Kruistocht in spijkerbroek (titel)

Slide 24 - Slide

Hoofdletter of niet?
A
Suikerfeest
B
suikerfeest

Slide 25 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
familie van der Steen
B
familie Van der Steen
C
familie Van Der Steen
D
familie van Der Steen

Slide 26 - Quiz

Hoofdletter of niet?
A
augustus
B
Augustus

Slide 27 - Quiz

een ........(verkleden) man
A
verkleden
B
verklede
C
verkleedde
D
verkledde

Slide 28 - Quiz

een ...... (bekladden) muur
A
beklaade
B
bekladden
C
beklade
D
bekladde

Slide 29 - Quiz

Vroeger ....... (daten) mijn oom alleen vrouwen met blond haar.
A
datete
B
datte
C
date
D
datten

Slide 30 - Quiz

De plek waar de helikopter straks ......(landen), is .......(markeren) met de letter H.
A
landt, gemarkeert
B
landde, markeren
C
landt, gemarkeerd
D
land, gemarkeert

Slide 31 - Quiz

Blok 3
Doelen:
- je kan het meervoud van een zelfstandig naamwoord vormen
- je weet wanneer je een -n achter woorden schrijft als alle(n), beide(n), sommige(n)

Slide 32 - Slide

3.9 Meervouden van znw
Meestal schrijf je de meervouden zoals je ze uitspreekt. In het boek staan 8 regels over bijzondere meervoudsvormen. Zo hebben sommige woorden twee meervoudsvormen (keuzes, keuzen). 

Slide 33 - Slide

3.9 Meervouden van znw
Belangrijke regels:
- bij woorden op -ee of -ie krijgt het meervoud een trema als de klemtoon op de laatste lettergreep valt (idee, bacterie)
- bij woorden die eindigen op een klinker, schrijf je een apostrof als je het verkeerd uit gaat spreken (oma, radio)

Slide 34 - Slide

3.9 Meervouden van znw
Vervolg belangrijke regels:
- bij woorden die eindigen op een onbeklemtoonde 
-el, -es, -et, -ik of -it krijg je GEEN dubbele medeklinker (dreumes, havik)

Slide 35 - Slide

3.10 Meervouds-n 
Woorden als beide(n), sommige(n), enkele(n) en vele(n) schrijf je meestal zonder -n. 
1. Staat er een znw achter? ja? zonder -n
nee?
2. Heeft het woord betrekking op meerdere personen? ja? schrijf wel -n
nee? schrijf geen -n

Slide 36 - Slide

Ondanks onze slechte start kwamen wij als ........... over de finish.
A
eerste
B
eersten

Slide 37 - Quiz

Hamerhaaien zijn bedreigd, maar de ............ worden steeds beter beschermd.
A
laatste
B
laatsten

Slide 38 - Quiz

Blok 4
Doelen:
- je weet welke tussenletter je gebruikt in samenstellingen
- je weet wat een samentrekking is
- je weet hoe je het weglatingsstreepje gebruikt
- je kan de apostrof gebruiken

Slide 39 - Slide

4.10 Tussenletters
Samenstelling= een woord dat bestaat uit twee of meer andere woorden. 
bijv. fruitschaal

Soms moet je hierbij één of twee tussenletters schrijven. 

Slide 40 - Slide

4.10 Tussenletters -(e)n
Als eerste deel van de samenstelling een zelfstandig naamwoord is dat ALLEEN een meervoud heeft op -n of -en. 
Bijvoorbeeld: ballenjongen, rozenstruik

Slide 41 - Slide

4.10 Geen tussenletter
Je schrijft geen -n als: 
- eerste deel geen meervoud heeft (tarwebrood)
- eerste deel alleen mv op -s (horlogebandje)
- eerste deel mv op -s en -e (secondewijzer)
- eerste deel een ww of versterkend (apetrots, kwijlebal)
- eerste deel uniek persoon of zaak (zonnebank, Koningsdag)

Slide 42 - Slide

4.10 Tussenletter -s
Je schrijft een tussenletters -s, als je die klank hoort. 
Bijvoorbeeld: reddingsboot, dorpsstraat

Slide 43 - Slide

4.11 Samentrekking
Als een deel van een samenstelling twee keer voorkomt, kun je dit deel weglaten. Dat heet een samentrekking. Je gebruikt dan een weglatingsstreepje. 
land- en tuinbouw
fietsverkoop en -verhuur

Slide 44 - Slide

4.12 Apostrof
Dit gebruik je om uitspraakproblemen te voorkomen. Bijvoorbeeld:
radio's
baby's
mp3's
oma's breiwerk
't regent

Slide 45 - Slide

Spinneweb
Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 46 - Quiz

zonnecel
Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 47 - Quiz

Leo's baard
Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 48 - Quiz

cafés
Goed of fout?
A
goed
B
fout

Slide 49 - Quiz

Blok 5
Doelen:
- je kan met leestekens de directe rede aangeven
- je weet wanneer je een komma moet gebruiken

Slide 50 - Slide

5.7 Directe rede
In de directe rede schrijf je woord voor woord op wat iemand zegt. (citaat). Je noteert dit tussen aanhalingstekens. 
Mevrouw Korver zei: "Komende zomer ga ik naar Italië."
"Denk aan je sleutel", zei Michel.

Slide 51 - Slide

5.8 Komma
Met een komma maak je een zin overzichtelijker (= pauze).
- tussen twee werkwoorden
- tussen twee bijv.naamwoorden
- bij een opsomming (niet voor 'en' en 'of')
- voor signaalwoorden/voegwoorden

Slide 52 - Slide

Blok 6: verwarwoorden
Homofonen = je spreekt woorden hetzelfde uit, maar je spelt ze anders en ze hebben een andere betekenis. 
Bijvoorbeeld: wij - wei, lijden - leiden, eis - ijs.

Slide 53 - Slide