Les 26/11

Begintaak (4 min)
Schrijf de betekenis van de onderstaande woorden in je schrift:
  • strekking van een tekst
  • consistent
  • intentie
  • objectief / subjectief
  • analogie
Je werkt alleen en in stilte

1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Begintaak (4 min)
Schrijf de betekenis van de onderstaande woorden in je schrift:
  • strekking van een tekst
  • consistent
  • intentie
  • objectief / subjectief
  • analogie
Je werkt alleen en in stilte

Slide 1 - Slide

Oefenen met leesvaardigheid
A5A, 26 november 2024

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Na deze les..
  • heb je geoefend met het lezen van een complexe tekst
  • heb je geoefend met het beantwoorden van complexe vragen

Slide 3 - Slide

Zo'n ingewikkelde open vraag bij Nederlands. Wat is jouw gouden tip om deze aan te vliegen?

Slide 4 - Open question

Zo'n ingewikkelde open vraag bij Nederlands. Wat is jouw valkuil bij zo'n vraag?

Slide 5 - Open question

Afmaken oefenset
Pak de laatste twee vragen van je oefenset erbij

Slide 6 - Slide

In alinea 8 wordt de rol van Pogaþar in de Tour de France van 2020
vergeleken met de rol van Fonda als jurylid nummer 8 in de film 12 Angry
Men en in alinea 9 met die van Bérenger in het toneelstuk Rhinocéros.. Leg het beeld van Pogaþar uit dat met deze vergelijkingen in alinea’s 8 en 9 wordt benadrukt.

Slide 7 - Open question

Een kritisch lezer zou kunnen opmerken dat er wel wat af te dingen is op
de gesuggereerde overeenkomst in alinea 8 tussen Pogaþar en de rol van
Fonda als jurylid nummer 8 in de film 12 Angry Men. Welk commentaar zou een kritisch lezer op deze gesuggereerde
overeenkomst kunnen hebben?

Slide 8 - Open question

Citeren
Eerste twee en laatste twee woorden. (+ regelnummers)


Er waren……..had gedacht. (r. 67-69)

Doe dit ook! Je wint er tijd mee en je hebt minder kans op spelfouten.



Slide 9 - Slide

Citeren → verschillende vragen 
  1. Citeer een tekstfragment. In dit geval moet je een tekstdeel citeren dat groter is dan één zin.
  2. Citeer een zin. In dit geval moet je één hele zin (van hoofdletter tot punt!) citeren.
  3. Citeer een woord. Bij deze opdracht gaat het altijd om slechts één woord. Schrijf je meer woorden op, dan krijg je geen (of minder) punten.
  4. Citeer een zinsgedeelte/zinsnede. In dit geval moet je een stuk van een zin citeren.Het is altijd kleiner dan de hele zin. Citeer je toch de hele zin, dan krijg je meestal geen of minder punten.
  5. Citeer een woordgroep. Bij deze opdracht moet je een (klein) aantal bij elkaar horende woorden citeren. Die woorden vormen samen een woordgroep, meestal een zinsdeel: onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling enzovoort.

Slide 10 - Slide

Beperking aantal woorden
Ga niet over het maximale aantal woorden heen. → de woorden buiten het maximale aantal lees ik niet.

Herhaal wel de vraag in je antwoord. De woorden die je daarvoor gebruikt, tel ik niet mee.  

Slide 11 - Slide

Geef niet meer antwoorden dan er worden gevraagd 

Kost tijd en het levert je niets op. Ik kijk alleen de eerst gegeven antwoorden na.

Als het aantal informatie-elementen niet is aangegeven, kun je dat vaak afleiden uit het aantal punten. → Als je met een vraag twee punten kunt verdienen, is de kans groot dat je antwoord twee informatie-elementen moet bevatten.




Slide 12 - Slide

Zelfstandig werken
Maak de oefentoets op Classroom 
Je werkt alleen en in stilte
Je schrijft de antwoorden in je schrift

Slide 13 - Slide

Nog één les tot de toets. Wat doen we morgen?

Slide 14 - Mind map