verleden tijd zwakke werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Spelling, verleden tijd zwakke werkwoorden

Lesdoelen (Goals of this lesson)

Je leert over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

You will learn about the past tense of weak verbs.

Typ 2 werkwoorden op. Type 2 verbs.
Voorbeeld/ Example: schrijven, praten

't kofschip x

De regel is :

1. ik-vorm/ stam van het werkwoord

2. Zit de laatste letter in 't kofschip x?

3. ja=ik-vorm+te (singular)/ ik-vorm+ten (meervoud) en nee=ik-vorm+de (singular)/ ik-vorm+den (meervoud)

LET OP!! Bij werkwoorden met -ven )leven) en -zen (verhuizen), gebruik je de regel van 't kofschip x NIET

Vb.: durven-en=durv, de 'v' zit er niet in, dus durfde(n)

Tegenwoordige en verleden tijd

Als een werkwoord in de 'tegenwoordige tijd' staat, dan weet je dat het nu (en soms ook in de toekomst) gebeurt. If a verb is in the 'present tense', then you know that it is happening now (and sometimes in the future).

Als een werkwoord in de 'verleden tijd' staat, dan weet je dat het al gebeurd is. If a verb is in the 'past tense', then you know that it has already happened.

Even oefenen...Let's practice...

Oefenen werkwoorden in de tegenwoordige tijd. Practicing verbs in the present tense

Schrijf van het volgende werkwoord de stam (ik-vorm) in de tegenwoordige tijd. Write the root (I-form) of the next verb in the present tense.

Let op je spelling! Pay attention to your spelling!

Laten we beginnen! Let's get started!

lopen
wandelen
gaan

schrijven
zijn*
verven

Oefenen met werkwoorden in de verleden tijd.Practicing with verbs in the past tense.

Schrijf de stam/ ik-vorm van de volgende werkwoorden in de verleden tijd. Write the root/ ik-form of the following verbs in the past tense.

Laten we weer beginnen! Let's get started again!

computeren
lachen
verhuizen

leven
praten
verven

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
Papa werkt elke dag van 8 tot 5.

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
Mijn hond rende gisteren op straat.

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
De pen ligt op de tafel.

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
Ik loop naar school.

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
De klok hangt aan de muur.

Staat deze zin in de tegenwoordige tijd (present tense) of in de verleden tijd (past tense)?
Mijn zus bakte een lekkere taart.

Hoe weet je of een zin in de tegenwoordige of de verleden tijd staat? How do you know if a sentence is in the present or the past tense?

Mijn vader praat elke dag met zijn goudvis.

1. tt
2. vt

De kok maakte vanochtend een lekkere omelet.

1. tt
2. vt

Weet jij wanneer we vrij zijn?

1. tt
2. vt

Het meisje eet een broodje met kaas.
t.t of v.t?

Ik leer de hele dag voor de toets.
t.t of v.t?

Kende jij het antwoord?
t.t of v.t

De kinderen moeten op tijd naar bed.
t.t of v.t?

wordwall.net