Leesvaardigheid & Literatuur

Welkom 4H!
Deze les:

De basis van leesvaardigheid nog een keer samen
 (toets morgen)
 verder lezen in Isabelle/maken opdrachten literatuur
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom 4H!
Deze les:

De basis van leesvaardigheid nog een keer samen
 (toets morgen)
 verder lezen in Isabelle/maken opdrachten literatuur

Slide 1 - Slide

Lezen is nog geen begrijpend lezen
- Lezen moet actief! (markeer, onderstreep, schrijf in de kantlijn...)
- Je vraagt je (on)bewust tijdens het lezen af:
* Waar gaat de tekst over? 
* Wat weet ik al van het onderwerp?
* Wat is het belangrijkste van de tekst?
* Wat is het doel van de schrijver en hoe wil hij dat bereiken?
* Ben ik het eens met de schrijver?
* Welke mening heeft de schrijver? Hoe zie ik dat aan de toon?

Slide 2 - Slide

timer
1:00
Samenvatting van de tekst in 1 zin.
Een tekst kun je in logische stukken indelen. Een stuk dat bij elkaar hoort, heet een ...
Een beschrijving van 1 woord/een paar woorden waar de tekst over gaat.
Het onderwerp van een alinea
Overtuigen, amuseren, informeren, etc. 
Hoofdgedachte
Alinea
Onderwerp
Deelonderwerp
Tekstdoelen

Slide 3 - Drag question

Soorten vragen?
Vragen over onderwerp/hoofdgedachte/kernzinnen
Indelingsvragen (over tussenkopjes)
Citeren en uitleggen (begrip)
Vragen over tekstdoel
Vragen over tekststructuren
Vragen over tekstverbanden/signaalwoorden
Vraag jezelf steeds af: welke theorie moet ik gebruiken? 

Slide 4 - Slide

Onderwerp
Waar gaat de hele tekst over?
Vaak heb je al na het lezen van inleiding/slot een idee.
Antwoord bestaat uit 1 of enkele woorden.
(Soms is deze vraag meerkeuze)

Slide 5 - Slide

Indelen tekst
  • Deel 1 begint altijd meteen na de inleiding
  • (Vraag jezelf dus af waar de inleiding eindigt)
  • De tekstgedeelten sluiten altijd op elkaar aan
  • De tussenkopjes zijn op de juiste volgorde gegeven: ze presenteren de deelonderwerpen.
  • Tekstgedeeltes zijn niet altijd even lang! Soms 1 alinea voor een deelonderwerp, soms 2 of meer. 

Slide 6 - Slide

Vaststellen nieuw tekstgedeelte
  • Vaak wordt een nieuw deelonderwerp in de eerste zin aangekondigd (of tweede of laatste). 
  • Tussenkopjes corresponderen met deelonderwerpen.
  • Kijk goed naar synoniemen! 

Slide 7 - Slide

Schrijfdoel/tekstsoort vaststellen
  1. amuseren
  2. informeren/uiteenzetten
  3. opiniëren/beschouwen
  4. overtuigen/betogen
  5. activeren 

Vraag je bij de tekst af: wat probeert de schrijver te bereiken?

Slide 8 - Slide

Tips
  • Wat wil de auteur bereiken?
  •       Je iets leren --> informeren/uiteenzetten
  •       Zorgen dat je een mening overneemt --> betogen 
  •       Je ergens over na laten denken --> beschouwen
  • Kijk naar de hoofdgedachte (de antwoorden)
  1. Bevatten alle antwoorden meningen: overtuigen/betogen
  2. Bevatten alle antwoorden de lezer iets (niet) laten doen: activeren
  • Kijk ook nog eens naar de titel (bevat die een mening? zo ja, betogend)

Slide 9 - Slide

Hoofdgedachte
Vrijwel altijd een meerkeuzevraag.
Aanpak:
  1. Formuleer zelf een hoofdgedachte op basis van inleiding/slot (zonder naar de antwoorden te kijken) en vergelijk die met de antwoorden.
  2. Lees eerst alle mogelijkheden. Schrijf je gedachten erbij. Je leest ook verder als je denkt het goede antwoord te hebben gevonden!

Slide 10 - Slide

Tips hoofdgedachte (1)
  • Het gaat om het beste antwoord 
  • Het gaat om de hele tekst en niet over een gedeelte
  • De hoofdgedachte staat vaak in het slot
  • Het is een microsamenvatting: vaak enkele aan elkaar geplakte zinsdelen

Slide 11 - Slide

Tips hoofdgedachte (2)
  • Lees de titel nog eens (informerende titels geven vaak een aanwijzing)
  • Er is vaak een relatie tussen de hoofdgedachte en het tekstdoel/schrijfdoel:
  1. informerende teksten: constatering of conclusie van auteur
  2. overtuigende teksten: standpunt van auteur

Slide 12 - Slide

Iets uitleggen / iets met eigen woorden zeggen
een stukje tekst uitleggen / een genoemd begrip toelichten / een verklaring die de schrijver geeft in eenvoudige taal weergeven / een vraag formuleren

  • Blijf dicht bij de formulering van de tekst
  • Neem deze niet letterlijk over: voeg in ieder geval enkele eigen woorden toe. 
  • Vaak moet je deze antwoorden in correcte zinnen formuleren en hebben deze vragen een woordengrens. Let op je taalverzorging!



Slide 13 - Slide

Strategie meerkeuzevragen
  1. Lees alleen de vraag en nog niet de antwoorden
  2. Bepaal in welk tekstgedeelte je moet zoeken
  3. Lees het door en probeer een antwoord op de vraag te geven
  4. Lees nu alle antwoorden door
  5. Zoek aanwijzingen in de tekst (onderstreep ze!)
  6. Kies nu het antwoord

Slide 14 - Slide

  Koppel structuur en hoofdvraag
Bewering-en-argumentstructuur
Vroeger- en-nu-structuur
Verschijnsel-en-verklaringstructuur
Verschijnsel-en-besprekingstructuur
Welke verklaringen zijn er voor dit verschijnsel?
Wat is er veranderd?
Waarom is ... waar?
Welke aspecten kent dit verschijnsel?

Slide 15 - Drag question

Evaluatie: Dit vind ik nog lastig en moet ik nog oefenen voor morgen...

Slide 16 - Mind map

Aan de slag! Tot einde les.
Stuur mij foto's van je huiswerk! (2.2 en 2.3)
Verder met literatuur
1. Maak 2.5 over tijd (blz. 27 in je leerwerkboek)
2. En lees verder in Isabelle tot blz. 30 

Slide 17 - Slide

Sleep de signaalwoorden naar de juiste tekstverbanden.
Voorbeeld
Tegenstelling
Oorzaak gevolg
Chronologie
daardoor
maar
neem nou
Hoewel
Eerst
onder andere
doordat
dat kwam door
Vroeger
echter

Slide 18 - Drag question