Bevolking herhaling

Bevolkingsdichtheid
Bevolking
1 / 35
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Bevolkingsdichtheid
Bevolking

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Noord-Europa
West-Europa
Midden-Europa
Oost-Europa
Zuid-Europa
Noord-Europa
Nederland
Italië
Zweden
Frankrijk
Italië
Portugal
Oekraine
Polen

Slide 3 - Drag question

Redelijk dichtbevolkt
Dunbevolkt
Zeer dichtbevolkt 
West-Europa
Zuid-Europa
Noord- en Oost-Europa

Slide 4 - Drag question

Hoe heet de vorm van dit bevolkingsdiagram?
A
Piramide
B
Toren
C
Kogel
D
Urn

Slide 5 - Quiz

Wat voor bevolkingsdiagram zie je hier?
A
Urn
B
Piramide
C
Granaat
D
toren

Slide 6 - Quiz

Deze bevolkingsdiagram past bij het jaar....
A
1950
B
1975
C
1985
D
2020

Slide 7 - Quiz

Wat is demografische druk?
A
De verhouding van De bevolkingsdichtheid in meerdere gebieden
B
Verhouding van mensen die wel en niet productief werken
C
De Bevolkings groei in een land en verhouding welke mensen tot welke leeftijdsgroep ze behoren.
D
De druk die een land/volk op een ander volk/land leveren

Slide 8 - Quiz

In welke grafiek zal de demografische druk het hoogst zijn?
A
Grafiek 1.
B
Grafiek 2.
C
Grafiek 3.
D
Geen van de grafieken dat is niet te zien.

Slide 9 - Quiz

hoe reken je de demografische druk uit?
A
actieve/inactieve x 100%
B
actieve -inactieve x 100%
C
inactieve/actieve x100%
D
inactieve-actieve x100%

Slide 10 - Quiz

In de opkomende economieën is er bij de demografische druk vooral sprake van
A
vergroening
B
vergrijzing

Slide 11 - Quiz

In fase 4 van de demografische transitie is er
A
geen (of weinig) van bevolkingsgroei
B
sprake van een grote bevolkingsgroei

Slide 12 - Quiz

Welke fase van het demografisch transitiemodel?
A
Fase 1
B
Fase 2
C
Fase 3
D
Fase 4

Slide 13 - Quiz

Het demografisch transitiemodel
A
Geeft een overgang aan van hoge naar lage geboorte- en sterftecijfers.
B
Geeft een overgang aan van lage naar hoge geboorte- en sterftecijfers.
C
Geeft een transitie aan van een grote groei naar een kleine groei.
D
Geeft de sociale bevolkingsgroei weer.

Slide 14 - Quiz

Wat daalt er eerst in het demografisch transitiemodel?
A
geboortecijfer
B
sterftecijfer

Slide 15 - Quiz

Wat is geen pullfactor?
A
werk
B
veiligheid
C
vrede
D
hongersnood

Slide 16 - Quiz

Geboorteoverschot =
A
Aantal geboortes per 1000 inwoners
B
Ander woord voor babyboom
C
Als er meer geboortes dan sterftes zijn

Slide 17 - Quiz

Wat is geen pushfactor?
A
Gebrek aan werk
B
Een natuurramp
C
Goed betaald werk
D
Oorlog

Slide 18 - Quiz

Wat is bevolkingsspreiding
A
Mensen die op het platteland leven
B
De verdeling van mensen over een gebied
C
Mensen die in de steden leven
D
De verdeling van mensen over de randstad

Slide 19 - Quiz

Wat is geen dunbevolkt land?
A
Canada
B
Rusland
C
Groenland
D
India

Slide 20 - Quiz


Wat is geen oorzaak van bevolkingskrimp?
A
Jonge mensen en jonge gezinnen trekken naar andere gebieden.
B
Er worden minder kinderen geboren in de krimpgebieden.
C
Jonge mensen verhuizen van stad naar het platteland
D
De achterblijvende, vergrijzende bevolking komt te overlijden.

Slide 21 - Quiz

Wat is het verschil tussen asielzoekers en vluchtelingen?
A
Niks
B
Vluchtelingen blijven in hun eigen land, asielzoekers niet
C
Asielzoekers blijven in hun eigen land, vluchtelingen niet
D
Asielzoekers zoeken bescherming in een ander land, vluchtelingen zijn alleen gevlucht

Slide 22 - Quiz

Welke bevolkingsgroepen zullen ondervertegenwoordigd zijn in een vertrekgebied van arbeidsmigratie?
A
Mannen en vrouwen
B
65-plussers en kinderen
C
Jongeren tussen de 20 en 30 jaar en mannen
D
Vrouwen en kinderen

Slide 23 - Quiz

Wat is een pullfactor
A
Veiligheid
B
Oorlog
C
Natuurramp
D
Onderwijs

Slide 24 - Quiz

Welke vluchteling maakt de meeste kans om een verblijfsvergunning in een EU-land te krijgen?
A
Iemand die om een economische reden vlucht
B
Iemand die om een milieureden vlucht
C
Iemand die om een politieke reden vlucht
D
Iemand die om een sociale reden vlucht

Slide 25 - Quiz

Wat is bevolkingsdichtheid?
A
Het gemiddelde aantal inwoners
B
Het gemiddelde aantal inwoners per km2
C
Hoeveel bevolking er is
D
Hoeveel mensen in een huis wonen

Slide 26 - Quiz

Arbeidsmigratie kan leiden tot een braindrain. Hoe dan?
A
Goed opgeleide mensen gaan werken in het buitenland
B
Goed opgeleide mensen komen naar jouw land
C
Mensen die ergens anders hebben gestudeerd keren terug.
D
Goed geschoold personeel gaat dáár werken waar het werk is.

Slide 27 - Quiz

Wat zal geen dichtbevolkt gebied zijn?
A
berggebied
B
kustgebied
C
laaggelegen gebied
D
gebied met rivieren

Slide 28 - Quiz

Wat is natuurlijke bevolkingsgroei
A
Dat de bevolking snel groeit
B
Het aantal immigranten min het aantal emigranten
C
Het aantal geboorten min het aantal sterfte gevallen
D
Het aantal geboorten in een jaar

Slide 29 - Quiz

Een asielzoeker is iemand die:
A
vlucht in eigen land
B
bescherming aanvraagt in Nederland
C
Vlucht vanwege een natuurramp

Slide 30 - Quiz

Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Aantal sterfgevallen minus geboorten
B
Aantal geboorten minus sterfgevallen
C
Aantal emigranten minus immigranten
D
Aantal immigranten minus emigranten

Slide 31 - Quiz

Wat is sociale bevolkingsgroei?
A
Er worden meer kinderen geboren dan dat de mensen sterven.
B
Het gemiddelde lengte van de mensen gaat omhoog.
C
Er komen meer mensen naar de steden dan dat er weggaan.
D
Door de draaiing van de aarde is er meer sociale cohesie.

Slide 32 - Quiz

Natuurlijke bevolkingsgroei is
A
Geboorte - sterfte
B
Geboorte + sterfte
C
Sterfte - geboorte
D
Sterfte + geboorte

Slide 33 - Quiz

Waarom is de Veluwe dunbevolkt?
A
Het ligt te hoog om te kunnen wonen.
B
Er komen teveel toeristen.
C
Het is droog en onvruchtbaar.
D
Er zijn teveel bossen.

Slide 34 - Quiz

Een vulkaanuitbarsting kan een pushfactor zijn.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 35 - Quiz