Bi-3H-12.1 Eigenschappen doorgeven (Paulien)

12.1 Eigenschappen doorgeven
1 / 45
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

12.1 Eigenschappen doorgeven

Slide 1 - Slide

Wat weet je nog?

Slide 2 - Slide

Het genotype van een organisme komt tot stand op het moment van de bevruchting.
A
juist
B
onjuist

Slide 3 - Quiz

Celdifferentiatie en celspecialisatie ontstaat door
A
De verschillende genen die op het DNA voorkomen
B
Het eiwit dat de regelgenen maken
C
De soort cel waarin het DNA zit
D
een schakelaar in je lichaam die uit of aan staat

Slide 4 - Quiz

Zowel bij de chimpansee als bij de egel bevatten de celkernen 48 chromosomen. Chimpansees en egels hebben hetzelfde fenotype.
A
juist
B
onjuist

Slide 5 - Quiz

In de kern van een cel van een kat zitten 19 chromosomen.
Deze cel is een geslachtscel.
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quiz

Alle zaadcellen van een man bevatten dezelfde erfelijke informatie.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Hoeveel chromosomen zitten er in de kern van een eicel van de mens?
A
15
B
23
C
30
D
46

Slide 8 - Quiz

In een eicel van een oeverkruidplant bevinden zich 12 chromosomen.
Hoeveel chromosomen bevinden zich in een cel van een wortel van zo'n plant?
A
24
B
12
C
6

Slide 9 - Quiz

1. Een geslachtscel van de mens bevat 46 chromosomen.
2. De eicel bevat erfelijke eigenschappen van de moeder
A
1: waar 2: niet waar
B
1: niet waar 2: waar
C
beide waar
D
beide niet waar

Slide 10 - Quiz

Een dier dat ontstaan is via klonen:
A
Heeft de helft van DNA van de vader en de helft van de moeder
B
Heeft DNA van 2 moeders
C
Heeft het DNA van 1 ouder

Slide 11 - Quiz

1 Genen in een huidcel van een foetus zijn gelijk aan de genen in de bevruchte eicel
2. Genen in lichaamscellen komen voor in paren.
A
beide waar
B
beide niet waar
C
1 waar 2 niet waar
D
1 niet waar 2 waar

Slide 12 - Quiz

Er vindt celdeling plaats om spiercellen te maken. Is dit mitose of meiose
A
Mitose
B
Meiose

Slide 13 - Quiz

12.1 Eigenschappen doorgeven

Slide 14 - Slide

0

Slide 15 - Video

12.1 Leerdoelen
Na de les:
-Kun je uitleggen hoe je aan je eigenschappen komt die je ouders niet hebben
-Kun je het genotype noteren
-Kun je aangeven hoe de nakomelingen eruit zien
-Kun je uitleggen wat intermediair overerven en codominantie zijn

Slide 16 - Slide

12.1 Begrippenlijst

-genotype- homozygoot-heterozygoot-Dominant-recessief
-homozygoot dominant=AA/heterozygoot=Aa/homozygoot recessief=aa
-intermediair fenotype-  co-dominantie


Slide 17 - Slide

Herhaling belangrijke begrippen:

Chromosomen- DNA - Genen
Geslachtschromosomen (bepalen je geslacht XX of XY)
Fenotype = uiterlijk (blauwe ogen, spitse neus, krullend haar)
Genotype = AA of Aa of aa (in tweetallen gekregen van ouders)


Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

Van ieder chromosomenpaar krijg je:
 
1 chromosoom van vader 
1 chromosoom van moeder

Karyogram/chromosomenkaart

Slide 20 - Slide

Dit noemen we allelen voor het gen voor haarkleur
Allel: "versies" van het gen (dus blond en zwart zijn twee "allelen", en blauwe ogen/bruine ogen zijn twee allelen)

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Zwart is dominant over blond, daarom zwart haar
= zwart

= blond

Slide 23 - Slide

fenotype
Genotype
Dominant
AA of Aa
Recessief
aa
Dus die weet je zeker!

Slide 24 - Slide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?

Slide 25 - Slide

Wat kan het genotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welke genotype hebben deze kinderen ?
aarr                     A?rr                     aaR?                  A?R?   
                         Aarr of AArr    aaRR of AARr                  

Slide 26 - Slide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welk fenotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 27 - Slide

Wat kan het fenotype zijn?
Bruin (A) haar is dominant over blond (a) haar.
Krullend haar (R) is dominant over stijl haar (r)
Welk fenotype hebben deze kinderen ?
1
2
3
4
5
6
7
AARR
AaRr
aaRr
aaRR
AArr
Aarr
aarr

Slide 28 - Slide

Kruisingsschema's maken
  1. Haal uit de tekst de fenotypes en genotypes van ouders
  2. Schrijf de genotypes op (en eventueel de fenotypes) van de ouders (P)
  3. Schrijf op welke allelen ze door kunnen geven (in voortplantingscellen)
  4. Maak een 3x3 tabel. Schrijf in de eerste kolom de allelen van de ene ouder en in de eerste rij die van de ander
  5. Vul de tabel in door rijen en kolommen te combineren
  6. Schrijf de mogelijke genotypes van de nakomelingen (F1) op, met de kans dat die voorkomt
  7. Schrijf daaronder de mogelijke fenotypes van de F1, met de kans dat die voorkomen.

Slide 29 - Slide

Kruisingsschema's
Fred heeft zwart haar. Hij is heterozygoot voor haarkleur, want zijn moeder had blond haar. Francine is blond. Zwart haar is dominant over blond haar.

Fred en Francine willen een kindje krijgen. Hoe zien hun kinderen er mogelijk uit? Hoe groot is de kans op elk mogelijke uiterlijk?

Slide 30 - Slide

Fred
  • Fenotype: zwart haar (heterozygoot)

  • Genotype: Aa
Francine
  • Fenotype: blond haar

  • Genotype: aa

Slide 31 - Slide

Fred
  • Fenotype: zwart haar (heterozygoot)

  • Genotype: Aa
Francine
  • Fenotype: blond haar

  • Genotype: aa
a
a
A
a

Slide 32 - Slide

Fred
Fenotype: zwart haar
(heterozygoot)

Genotype: Aa
Francine
Fenotype: blond haar

Genotype: aa
a
a
A
Aa
Aa
a
aa
aa
2/4 (50%) kans op Aa, dus op zwart haar
50% kans op aa, dus op blond haar

Slide 33 - Slide

Nu jullie!
Ab en Trijn willen een kindje. Allebei zijn ze heterozygoot voor de oogkleur. Ze hebben allebei bruine ogen. Het gen voor bruine ogen schrijf je met een "A" voor dominant of "a" voor recessief.

Slide 34 - Slide

Ab
Fenotype: bruine ogen (heterozygoot)

Genotype: Aa
Trijn
Fenotype: bruine ogen (heterozygoot)

Genotype: Aa
A
a
A
AA
Aa
a
Aa
aa
3/4 (75%) kans op AA of Aa, dus op bruine ogen
25% kans op aa, dus op blauwe ogen

Genotype: 1:2:1

Slide 35 - Slide

12.1 (Huis)werk
10 minuten in stilte opdracht 6 en 7 maken


"M.12.1 Opdr.: 1, 2 t/m 6, 7 t/m 11, 12, 13 t/m 16,
(17),(18), 19, (20), 21, 22, (23 t/m 25) 
Samenvatten blz. 142 opdr 1 t/m 5

De opdrachten (tussen haakjes) zijn oefeningen die je maakt als de vorige opdracht hierover niet goed was.


timer
10:00

Slide 36 - Slide

Onvolledig dominant: Beide fenotypen zijn even sterk

 
Intermediair: Beide fenotypen komen tot uiting 

Intermediair fenotype

Slide 37 - Slide

Slide 38 - Slide

Intermediair fenotype:
Wat zijn de genotypen van deze kippen?

Slide 39 - Slide

Intermediair fenotype:
Wat zijn de genotypen van deze kippen?
XzXz
XwXw
XwXz
XwXz
XzXz
XwXz
XwXw
XwXz

Slide 40 - Slide

Co-dominantie
Meerdere allelen zijn dominant
Beide dominante allelen komen
tot uiting in het fenotype

Het is dus geen mengvorm!

Bijvoorbeeld: 

Slide 41 - Slide

Bloedgroepen: AB0
Wat is het genotype
van elke bloedgroep?

Slide 42 - Slide

Bloedgroepen: AB0
Wat is het genotype
van elke bloedgroep?
A: IAIA of IAi
B: IBIB of IBi
AB: IAIB
0: ii

Slide 43 - Slide

Dus wat is het fenotype?

Slide 44 - Slide

12.1 (Huis)werk

M.12.1 Opdr.: 1, 2 t/m 6, 7 t/m 11, 12, 13 t/m 16,
(17),(18), 19, (20), 21, 22, (23 t/m 25) 
Samenvatten blz. 142 opdr 1 t/m 5

De opdrachten (tussen haakjes) zijn oefeningen die je moet maken wanneer de vorige opdracht hierover niet goed was.


Slide 45 - Slide