Naamvallen herhaling

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

♥lich Willkommen!

Programma

• Start
• Woordenschat leren
• Uitleg naamvallen
• Oefening LessonUp
• Oefening boek 

Am Ende der Stunde:

• Ik weet wat de 1e, 3e en 4e naamval is en kan deze toepassen.
• Ik weet hoe ik de persoonlijke vnw in de 1e, 2e en 3e naamval zet.  

Wortschatz

Kirsten: Lernliste de animator t/m 's avonds N-D blz 48

nirgendwo t/m sich sehnen nach D-N blz 49

Jurre, Remco, Geert Jan & Roos: belangrijk t/m want/dan N-D (blz 57)

die Schlussfolgerung t/m die Ergänzung D-N (blz 56)

Danique & Yorben: vinden t/m zulk (blz 55) N-D

sobald t/m meinen D-N blz 54

Het stappenplan

 Staat er een voorzetsel in de zin?

3e --> mit, nach, bei, seit, von, aus, zu

4e --> Durch, ohne, für, um, bis, gegen.

Nee? Ga de zin ontleden.

1.  Wat is het gezegde (alle werkwoorden in de zin)? 

2. Zoek het onderwerp: wie/wat + gezegde? --> 1e naamval.

3. Zoek het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp? --> 4e naamval

4. Zoek het meewerkend voorwerp: aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp --> 3e naamval

Koppel de juiste vertaling van de voorzetsels met de vierde naamval aan elkaar

door

voor

zonder

om

tot

tegen

durch

für

ohne

um

bis

gegen

sleep de voorzetsels naar de juiste naamval.

3e  naamval

4e naamval

aus

bei

mit

nach

seit

von

zu

außer

durch

für

ohne

um

bis

gegen

entlang

Het stappenplan

 Staat er een voorzetsel in de zin?

3e --> mit, nach, bei, seit, von, aus, zu

4e --> Durch, ohne, für, um, bis, gegen.

Nee? Ga de zin ontleden.

1.  Wat is het gezegde (alle werkwoorden in de zin)? 

2. Zoek het onderwerp: wie/wat + gezegde? --> 1e naamval.

3. Zoek het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp? --> 4e naamval

4. Zoek het meewerkend voorwerp: aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp --> 3e naamval

Hoe vind je de zinsdelen?

Onderwerp

Gezegde

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp

2. Alle werkwoorden in een zin.

3. wie/wat + gezegde?

4. wie/wat + gezegde + onderwerp?

5. aan wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Koppel het zinsdeel aan de juiste naamval.

Onderwerp

Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp (aan of voor )

1e

3e

4e

De regels

Het stappenplan

 Staat er een voorzetsel in de zin?

3e --> mit, nach, bei, seit, von, aus, zu

4e --> Durch, ohne, für, um, bis, gegen.

Nee? Ga de zin ontleden.

1.  Wat is het gezegde (alle werkwoorden in de zin)? 

2. Zoek het onderwerp: wie/wat + gezegde? --> 1e naamval.

3. Zoek het lijdend voorwerp: wie/wat + gezegde + onderwerp? --> 4e naamval

4. Zoek het meewerkend voorwerp: aan/voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp --> 3e naamval

Het kunnen toepassen

Morgen gebe ich ('jullie')
einen
Blumenstrauß.

Josef kauft (haar)
Blumen.

Willst du dich zu (ons)
setzen?

Selbstverständlich, was kann ich denn für (jou) tun?

„Ich bin gleich bei (jou)
“, sagte der Kellner zu den Gästen.

Wir haben einen lieben Hund. Wir fahren nie in den Urlaub ohne
(haar).

Es gibt genug Leute, die sich um
(mij) kümmern.

Ich habe dich mit (de) Hund (m) gesehen.

1. dem
2. der
3. den
4. die

Das Buch ist für (de) Mann (m).

1. der
2. den
3. das
4. dem

Zu (het) Haus (o) gehört ein großer Garten.

1. dem
2. der
3. den
4. die

Er hat was gegen (de) Vorschlag (m).

1. der
2. dem
3. den
4. das

Er bekam ein Kompliment von (de) Lehrerin (v).

1. die
2. der
3. das
4. den

Simon und Leila gehen nach (de) Großeltern ins Haus (o).

1. dem
2. der
3. den
4. die

Ich mache jeden Tag mit .... (de) iPad (o) die Hausaufgaben

1. dem
2. den
3. der

Ich gebe .... (de) alten Frau (v) ein Geschenk.

1. die
2. der

Ich bin zu Hause mit ..... Freund

1. eine
2. eines
3. einem
4. ein

Die Nachbarn habe ich seit ..... Woche nicht gesehen

1. ein
2. einer
3. eines
4. einem

Wir treffen uns morgen bei .... Fußballverein

1. dem
2. den
3. das
4. die

Mein Vater fährt jeden Montag mit .... Auto zur Arbeit.

1. das
2. die
3. den
4. dem

Habe ich dir schon Mal erzählt über ..... Kätze

1. unseren
2. unsere
3. unserem
4. unserer

Die Preise in .... Restaurant (o) sind wirklich günstig

1. diesem
2. dieser
3. dieses
4. diesen

Mein Brüder hat .... gleiche Schuhe (mv) wie du

1. dem
2. der
3. die
4. den

Meine Schwester hat morgen .... Prüfung

1. ihr
2. ihre
3. ihren
4. ihres

Wie lange wirst du bei ..... Cousin (m) verbleiben

1. dein
2. deinem
3. deiner
4. der

Meine Eltern haben für ..... Oma, ein neues Fernsehen gekauft

1. mein
2. meiner
3. meine
4. meines

Das Fleugzeug fliegt gerade durch .... Wolke

1. die
2. dem
3. den
4. des

Ich hasse das Lied aus ..... Boden (m) meinem Herz

1. das
2. dem
3. den
4. die

Naamvallen?

😒🙁😐🙂😃

Aufgaben 

Het volgende moet gemaakt worden deze les:

4H: Afmaken E Grammatik opdrachten 5 t/m 15 (blz 41 t/m 44)

Maken: G Lesen Cito-Texte opdrachten 3 & 4 (blz 36 t/m 40) woordenboek gebruiken D-N/N-D

5H: Afmaken: H Grammatik opdrachten 5 t/m 15 (blz 38 t/ 41)

Maken: Land und Kultur opdrachten 1 t/m 5 (blz 30/31)

G Lesen Cito Texte opdrachten 3 en 4 (blz 34 t/m 37) woordenboek gebruiken D-N/N-D

4T: Afmaken: E Grammatik opdrachten 21 t/m 25 (blz 27 t/m 30)

Maken G Schreiben opdracht 41 (blz 41)