This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
hoofdstuk 2 the selfisch gene
Slide 1 - Slide
Wat wordt bedoeld met de term "replicator" volgens Richard Dawkins?
A
Organismen die zich snel voortplanten
B
Genen en genvarianten die zichzelf kunnen reproduceren.
C
Individuen die zichzelf kunnen kopiëren.
Slide 2 - Quiz
Wat is het belangrijkste verschil tussen dragers en replicators volgens Dawkins?
A
Dragers zijn levende organismen, replicators zijn dode moleculen.
B
Dragers kunnen zichzelf reproduceren, replicators kunnen dat niet.
C
Dragers zijn de dragers van replicators, maar replicators zijn de genetische informatie zelf.
Slide 3 - Quiz
Welk voorbeeld gebruikt Dawkins om het concept van een replicator uit te leggen?
A
DNA-moleculen.
B
Auto's.
C
Vogels.
Slide 4 - Quiz
Wat is de centrale boodschap van hoofdstuk 2 volgens Dawkins?
A
Organismen zijn belangrijker dan genen.
B
Gentiteiten die de voortplanting van zichzelf bevorderen.enen zijn zelfzuchtige
C
Voertuigen zijn cruciaal voor de overleving van genen.
Slide 5 - Quiz
Hoe beschrijft Dawkins de relatie tussen genen en dragers?
A
Genen zijn volledig afhankelijk van dragers.
B
Dragers zijn de manifestatie van genen.
C
Genen en dragers hebben geen onderlinge relatie.
Slide 6 - Quiz
Wat is de rol van natuurlijke selectie volgens Dawkins in de verspreiding van replicators?
A
Het bevordert de overleving van individuen.
B
Het selecteert voertuigen met de beste eigenschappen.
C
Het bevordert de verspreiding van replicators die zichzelf effectief kunnen repliceren.
Slide 7 - Quiz
Wat is het "zelfzuchtige" aspect van genen?
A
Genen zijn egoïstische entiteiten die niet samenwerken.
B
Genen bevorderen voornamelijk hun eigen replicatie, zelfs als dat ten koste gaat van het individu.
C
Genen hebben geen zelfzuchtige eigenschappen.
Slide 8 - Quiz
Waarom vergelijkt Dawkins genen met een "zelfzuchtig" virus?
A
Genen kunnen ziekten veroorzaken.
B
Genen kunnen zichzelf snel verspreiden en vermenigvuldigen.
C
Genen hebben geen vergelijkbaarheid met een virus.
Slide 9 - Quiz
Hoe gebruikt Dawkins het begrip "meme" in relatie tot replicators?
A
. Een vorm van biologische replicatie.
B
Een culturele replicator die ideeën en gewoonten verspreidt.
C
Een type gen dat specifiek gericht is op sociale interactie.
Slide 10 - Quiz
Wat bedoelt Dawkins met "het lange-afstandseffect" bij replicators?
A
Replicators die over grote afstanden kunnen reizen.
B
Het vermogen van replicators om over generaties heen invloed uit te oefenen.
C
De snelheid waarmee replicators zich verspreiden.
Slide 11 - Quiz
Wat is het verschil tussen de "reproductieve succes" en "overlevingssucces" van een organisme volgens Dawkins?
A
Reproductief succes verwijst naar het overleven van een individu, terwijl overlevingssucces verwijst naar het aantal nakomelingen.
B
Overlevingssucces verwijst naar het vermogen van een organisme om zich voort te planten, terwijl reproductief succes verwijst naar het overleven van nakomelingen.
C
Deze termen worden door Dawkins als synoniemen gebruikt.
Slide 12 - Quiz
Wat bedoelt Dawkins met het idee van "geslachtsloze replicators"?
A
Replicators die zichzelf kunnen klonen zonder voertuigen.
B
Organismen die zich voortplanten zonder seksuele voortplanting.
C
Genen die geen rol spelen bij de voortplanting.
Slide 13 - Quiz
Hoe drukt Dawkins het belang van de genen uit in vergelijking met individuele organismen?
A
Genen zijn slechts een klein onderdeel van individuele organismen.
B
Individuele organismen zijn belangrijker dan genen.
C
Genen zijn de "meesters" en individuele organismen zijn de "dienaren."
Slide 14 - Quiz
Wat is het concept van "immortaliteit" in relatie tot genen?
A
Genen hebben het vermogen eeuwig te leven.
B
Genen kunnen zichzelf oneindig repliceren in opeenvolgende generaties.
C
Genen hebben geen concept van onsterfelijkheid.
Slide 15 - Quiz
Hoe beschrijft Dawkins de rol van concurrentie tussen genen?
A
Genen concurreren om de gunst van individuele organismen.
B
Genen concurreren om zichzelf te repliceren en te verspreiden.
C
Concurrentie tussen genen heeft geen invloed op evolutie.
Slide 16 - Quiz
Wat bedoelt Dawkins met de term "segregatie" in het proces van genetische replicatie?
A
Het gescheiden houden van verschillende genen in individuele organismen.
B
Het proces waarbij genen worden gescheiden tijdens de celdeling.
C
De isolatie van genen van elkaar tijdens de voortplanting.
Slide 17 - Quiz
Waarom beschrijft Dawkins genen als "blinde horlogemakers"?
A
Genen hebben geen bewustzijn of doelgerichtheid, maar evolueren door blind toeval.
B
Genen hebben de capaciteit om complexe structuren te bouwen zonder bewustzijn.
C
Genen zijn vergelijkbaar met horlogemakers in hun precieze aanpak van evolutie.
Slide 18 - Quiz
Leg het begrip "genetische determinisme" uit zoals beschreven door Dawkins.
A
Het idee dat genen de enige bepalende factor zijn voor gedrag en eigenschappen.
B
Het geloof dat genen bepalen welke individuen zich voortplanten.
C
Genetische determinisme is niet besproken in hoofdstuk 2.
Slide 19 - Quiz
Wat bedoelt Dawkins met het idee dat organismen "overlevingsmachines" zijn?
A
Organismen hebben een intrinsiek vermogen om te overleven.
B
Organismen zijn ontworpen voor het repliceren van genen.
C
Overlevingsmachines zijn een concept dat niet wordt besproken in het boek.
Slide 20 - Quiz
Hoe illustreert Dawkins het idee van een "evolutionaire boom" en wat vertegenwoordigt het?
A
De evolutionaire boom toont de diversiteit van genen in verschillende organismen.
B
Het vertegenwoordigt de gemeenschappelijke afstamming van alle levende organismen.
C
De evolutionaire boom symboliseert de parallelle evolutie van verschillende genvarianten.