Respect voor eigen omgeving les 3

Les 2: stad of platteland?
1 / 35
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Les 2: stad of platteland?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kunnen jullie:
  1.  Kenmerken noemen van een      landelijk gebied.
  2.  Verschillen benoemen tussen stad en platteland.
  3.  De begrippen agglomeratie, stadsgewest en stedelijk gebied onderscheiden.

Slide 2 - Slide

Wat zijn kenmerken
van het platteland/landelijk gebied?

Slide 3 - Mind map

Slide 4 - Slide

Voorziening in de stad
Voorziening op het platteland

Slide 5 - Drag question

Slide 6 - Slide

Als mensen verhuizen, noemen we dat migratie

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Verstedelijking rond Utrecht

  • Groei van kleinere dorpjes (voorsteden)  rondom Utrecht door suburbanisatie

Slide 9 - Slide

Gevolg suburbanisatie
Centrale stad

Agglomeratie: centrale stad met daaraan vastgegroeide dorpen en voorsteden 


Slide 10 - Slide

Gevolg suburbanisatie
Centrale stad

Agglomeratie: centrale stad met daaraan vastgegroeide dorpen en voorsteden 

Stadsgewest: Centrale stad en omliggende dorpen met onderling veel verbindingen


Slide 11 - Slide

Gevolg suburbanisatie
Centrale stad

Agglomeratie: Centrale stad met daaraan vastgegroeide dorpen en voorsteden 

Stadsgewest: Centrale stad en omliggende dorpen met onderling veel verbindingen

Stedelijk gebied: Meerdere aan elkaar vast gegroeide stadsgewesten

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Controle of we 
het begrepen hebben...

Slide 16 - Slide

Verhuizen van de ene woonplaats naar de andere woonplaats heet...
A
Urbanisatie
B
Migratie
C
Agglomeratie
D
Suburbanisatie

Slide 17 - Quiz

Een gebied met weinig bebouwing en veel open ruimte noem je...
A
Stad
B
Verstedelijking
C
Landelijk gebied
D
Agglomeratie

Slide 18 - Quiz

Een kenmerk van een landelijk gebied is...
A
Er zijn veel voorzieningen
B
Verstedelijking
C
Agglomeratie
D
Er zijn weinig voorzieningen

Slide 19 - Quiz

De groei van dorpen op het platteland door migratie vanuit een stad noem je?
A
Suburbanisatie
B
Urbanisatie
C
Stadsgewest
D
Randstad

Slide 20 - Quiz

Nieuwbouwwijken die aan een grote stad vast zijn gegroeid noem je?
A
Dorpen
B
Stadsgewesten
C
Voorsteden
D
Randstad

Slide 21 - Quiz

Een stad met daaraan vastgegroeide dorpen en voorsteden noem je?
A
Een stadsgewest
B
Een agglomeratie
C
De centrale stad
D
Een stedelijk gebied

Slide 22 - Quiz

Hoe noem je de belangrijkste stad van het stadsgewest?
A
De randstad
B
De centrale stad
C
Het stedelijk gebied
D
Re-urbanisatie

Slide 23 - Quiz

Een stad met voorsteden eromheen die onderling veel contact met elkaar hebben noem je?
A
Stadsgewest
B
Stedelijk gebied
C
Agglomeratie
D
Randstad

Slide 24 - Quiz

Als stadsgewesten (bijna) aan elkaar vastgegroeid zijn noem je dat?
A
Agglomeratie
B
Landelijk gebied
C
Een stedelijk gebied
D
De Randstad

Slide 25 - Quiz

Hoe noem je Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht samen?
A
Stadsgewest
B
De Randstad
C
Agglomeratie
D
Het Groene hart

Slide 26 - Quiz

Waar woon je het liefst, in een stad of dorp?
‘Ik woon het liefst in een dorp, want het is er veel rustiger.’

‘Het is supersaai in een dorp; er is niets te doen.’
‘Hier heb je alle ruimte. Ik ga wel naar de stad als ik iets nodig heb.’
‘In een grote stad zijn overal terrasjes.’
‘In een dorp groet iedereen elkaar; in de stad zien ze elkaar niet eens.’
‘Niets leuker dan shoppen; geef mij maar de stad!’
‘Het milieu op het platteland is veel schoner dan dat in een drukke stad.’
‘In een dorp is niet eens een bioscoop. Dat lijkt mij niets!’
‘Het is in een dorp veel veiliger op straat dan in een grote stad.’
‘Even een pizzaatje of een roti halen? Dat kan niet in een dorp!’








Slide 27 - Slide

debat voeren
Stelling:
Ik woon liever in een stad dan in een dorp.

Slide 28 - Slide

Drie groepen:
1: voorstanders
2: tegenstanders
3: jury

Slide 29 - Slide

Opbouw debat
1. De voorstanders en tegenstanders bedenken argumenten waarom ze voor of tegen zijn (argumenten = redenen waarom het volgens jou is zoals jij het zegt). 
2: start debat: wil je wat zeggen, ga je staan, voorzitter (mevrouw Huisjes) geeft beurten. Je mag reageren op elkaars argumenten, met nieuwe argumenten komen of vragen stellen.
3: slotpleidooi
4: jury beslist wie heeft gewonnen

Slide 30 - Slide

De opdracht
Je ontwikkelt een woonwijk die volgens jullie 'perfect' is.

Doel:
Je kan wat je hebt geleerd over kenmerken van wijken en bewoners inzetten in een creatieve opdracht.

Slide 31 - Slide

Wat komt erin terug?
Jullie hebben geleerd over:

1. Kenmerken van woningen/huishoudens in een wijk.
Wat voor woningen wil je in de wijk? Wat voor omgeving?

2. Kenmerken van bewoners in een wijk.
Voor welk soort mensen is jullie wijk bedoeld? Waar zie je dat in terug?

Slide 32 - Slide

Hoe pak je het aan?
Je vult eerst een buurtprofiel in voor jullie ideale wijk.

Je bedenkt dus: hoe jong/oud zijn de gebouwen? Hoog- of laagbouw? Welke voorzieningen? Enz. enz.

Slide 33 - Slide

Woningkenmerken

  1. Wanneer is de wijk (of buurt) gebouwd? (bouwjaar)
  2. Soorten woningen (vrijstaand, appartement, enz.)
  3. Zijn het (vooral) huur- of koopwoningen?
  4. Wat is de woningdichtheid?
  5. Wat zijn de huizenprijzen?



Bewonerskenmerken

  1. Hoeveel inwoners heeft de buurt?
  2. Hoe is de bevolkingsgroei? (geboorte, sterfte)
  3. Wat is de grootte van de huishoudens?
  4. Wat is de samenstelling van de huishoudens?
  5. Hoe is de leeftijdsopbouw?
  6. Wat is de herkomst van de bewoners?
  7. Wat is het inkomen van de bewoners?

Slide 34 - Slide

Daarna:
Je wijk 'bouwen'.

Dat kan bv. door:
- Het tekenen van een plattegrond
- Het maken van een maquette
- Het bouwen in Minecraft
- Of iets anders creatiefs.

Slide 35 - Slide