Hoofdstuk 1 herhalen 1.7 + 1.8

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Herhalen

- Herhalen spelling + grammatica

- Oefenen 

: 1.7 Grammatica

Welke volgorde is juist?

1. ow - pv - zinsdelen - wwg
2. pv - wwg - zinsdelen - ow
3. zinsdelen - ow - pv - wwg
4. pv - zinsdelen - wwg - ow

Hoeveel zinsdelen heeft deze zin precies?

Persoonsvorm =

1. deze
2. hoeveel
3. heeft
4. zinsdelen

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.

1. ja
2. nee

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Op het ruiterpad | ben | ik | gevallen.

1. Ja
2. Nee

CJ voetbalt op het veld.

Hoeveel zinsdelen?

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Hoeveel zinsdelen heeft...?

"Hij speelt met de hond in de tuin."

1. 1
2. 2
3. 3
4. 4

Verdeel de zin in zinsdelen. Hoeveel zinsdelen heeft deze zin?

Gwen wilde graag een briefje geven aan Nina.

1. 3
2. 5
3. 4
4. 6

Verdeel de zin in zinsdelen.
Uit hoeveel zinsdelen bestaat de zin?

Volgende week gaat Anouk naar Utrecht.

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

Wat is de regel om het onderwerp van een zin te vinden?

1. wie/wat = onderwerp
2. wat = onderwerp
3. wie/wat +pv = onderwerp
4. Je hebt geen regel nodig

Waarom heeft de politie de dader gearresteerd?

1. de dader = onderwerp
2. de politie = onderwerp

Ik kom vanavond een uurtje later.
Wat is het onderwerp in deze zin?

1. een uurtje = onderwerp
2. ik = onderwerp

Als onderwerp kozen ze pooldieren.

1. Onderwerp
2. Pooldieren
3. Kozen
4. Ze

Wat is het onderwerp:

Klas 1P leert het onderwerp vinden.

1. Klas 1
2. leert
3. het onderwerp
4. vinden

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Van Til
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

1.8 Spelling

Wat houdt de tegenwoordige tijd in van de werkwoorden?

1. enkelvoud ik/jij/je stam + t hele werkwoord
2. enkelvoudt hem/zijn/is stam + d halve werkwoord
3. enkelvoud jij/zij/ik stam + dt hele werkwoort
4. enkelvoud ik/zij/jij stam + ten hele werkwoord

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

1. schrijft
2. dreef
3. gaf
4. brengen

Welke werkwoorden staan in de tegenwoordige tijd?

1. planten
2. gooide
3. zaait
4. lachten

Wie (worden) de nieuwe corrector?

1. word
2. wordt

Een mol (graven) gangen onder de grond.

1. graafdt
2. graafd
3. graaft
4. graavt

Zo'n donkere spijkerbroek (verkleuren) in de was.

1. verkleurt
2. verkleurd
3. verkleurdt

Je beteken... alles voor me, als je dit voor me doet.

1. betekend
2. betekende
3. betekent
4. betekendt

................... je die leerling een keer in de week week of in de maand?
(begeleiden)

1. begeleidt
2. begeleit
3. begelijd
4. begeleid

Squla 

• GT- 1e klas
• Nederlands
• OTT Onvolt. tegenwoordige tijd