6.1 Bewegingen vastleggen

Bewegen
1. bewegingen vastleggen
2. Gemiddelde snelheid
3. Versneld - eenparig - Vertraagd
4. Remmen en botsen
1 / 27
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Bewegen
1. bewegingen vastleggen
2. Gemiddelde snelheid
3. Versneld - eenparig - Vertraagd
4. Remmen en botsen

Slide 1 - Slide

Planning
- Wat weet je al?
- De stroboscoop
- Afstand-tijddiagram maken

Slide 2 - Slide

1,0 cm= ... m
A
10
B
0,01
C
100
D
0,1

Slide 3 - Quiz

0,25 m= ... cm
A
25
B
250
C
0,0025
D
2,5

Slide 4 - Quiz

Op de kaart staat dat de schaal 1 : 200.000 is. Wat betekent dit?

Slide 5 - Open question

Schaal: 1: 200.000
8 cm is de afstand op de kaart.
In het echt is dit dan 200.000 x 8 = 1.600.000 cm
1.600.000 cm : 100 = 16.000 m
16.000 m : 1000 = 16 km

Dus 8 cm op de kaart is 16 km in het echt

Slide 6 - Slide

Op weg naar school fiets je met een snelheid van 18 kilometer per uur. Wat betekent dat?
A
Dat je er een minuut over doet om 18 kilometer af te leggen
B
Dat je er een seconde over doet om 18 meter af te leggen
C
Dat je er een uur over doet om 18 kilometer te fietsen
D
Dat je een uur moet fietsen om op school te komen.

Slide 7 - Quiz

Op je vakantie maak je een lange fietstocht van 30 kilometer. Je fietst met een snelheid van 15 kilometer per uur.
Hoe lang doe je hier over?
A
een half uur
B
één uur
C
Twee uur

Slide 8 - Quiz

Tijd kun je uitdrukken in uren, minuten of seconde. Vul in: In 1 minuut zitten ... seconden. In 1 uur zitten ... minuten. Dan zitten er in 1 uur ... seconden.

Slide 9 - Open question

Tijdens het fietsen kun je versnellen of vertragen. Noem een situatie wanneer je moet vertragen.

Slide 10 - Open question

Hoe snel je met je fiets tot stilstand komt, hangt af van de toestand van de weg. Op welke weg duurt het het langst om tot stilstand te komen?
A
Een droge weg
B
Een natte weg
C
Een besneeuwde weg

Slide 11 - Quiz

In het verkeer moet je voortdurend alert blijven op wat er om je heen gebeurt. In welke situaties reageer je zelf trager dan normaal?
A
Als de weg glad is
B
Als je band zacht is
C
Als je koffie op hebt
D
Als je bent versuft door medicijnen

Slide 12 - Quiz

Welke informatie heb je nodig om de snelheid van iets te bepalen.
A
Zijn locatie
B
De afstand en tijd
C
De afgelegde afstand
D
De tijd van begin tot eind.

Slide 13 - Quiz

Hiernaast zie je een afstand-tijd grafiek. Na hoeveel seconde heeft de
rollende bal 20 cm afgelegd?
A
1,0 seconde
B
2,0 seconde
C
3,0 seconde
D
1,5 seconde

Slide 14 - Quiz

6.1 bewegingen vastleggen
- Je kunt uitleggen wat je op een stroboscopische ziet en hoe je die maakt.
- Je kunt een afstand-tijdtabel maken van een beweging.
- Je kunt met gegevens uit een tabel een afstand-tijddiagram tekenen.

Slide 15 - Slide

Hoe analyseer je een beweging?

Slide 16 - Slide

Stroboscopische foto
Een stroboscopische foto is een foto in een verduisterde ruimte, met als verlichting de stroboscooplamp. Je kunt hiermee goed een beweging vastleggen. 

Slide 17 - Slide

Stroboscopische foto
Je hebt 3 dingen nodig
1. Een donkere kamer
2. Een stroboscoop: een camera die deze speciale foto's kan maken.
3. Een stroboscopische lamp: een lamp die met regelmatige tussenpozen een lichtflits geeft om zo'n foto te maken. 

Slide 18 - Slide

Wat is het nut?
- Met een meetlint heel nauwkeurig meten en de beweging volgen.
- Hiermee kun je data verzamelen en snelheden berekenen.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Slide 21 - Video

Slide 22 - Drag question


Slide 23 - Open question

3 aHoe vaak heeft de stroboscoop geflitst ?

Slide 24 - Slide

Afstand-tijddiagram maken
Iemand laat een bal rollen. De stroboscoop flitst 2 x per seconde. We gaan het afstand-tijddiagram tekenen.

Slide 25 - Slide

1. afstand-tijdtabel maken
Noteer de gegevens in een overzichtelijk tabel.
- De tijd dat de bol rolt.
- De afgelegde afstand van de bal.

Slide 26 - Slide

2. Afstand-tijddiagram maken
Teken een assenstelsel als volgt:
1. Zet op de x-as (horizontale as) altijd de tijd (s).
2. Zet op y-as (verticale as) het geen wat je meet (afstand).
3. Zet de gegevens uit het tabel als punten in het diagram.
4. Trek een vloeiende lijn.

Slide 27 - Slide