Kapitel 2 lektion 5

Wilkommen
1 / 33
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wilkommen

Slide 1 - Slide

Lernziel
Aan het einde van de les;
- Weet je nog wanneer je der/die/das gebruikt.
- Weet je nog de uitgangen en schoolvakken.
- Je kunt de hoofdregels voor het gebruik van hoofdletters toepassen.


Slide 2 - Slide

Nederlands: Niederländisch
Engels: Englisch
Duits: Deutsch
Frans: Französisch
Spaans: Spanisch
Wiskunde: Mathematik
Natuurkunde: Physik
Scheikunde: Chemie
Biologie: Biologie
Geschiedenis: Geschichte
Aardrijkskunde: Geographie 
Economie: Wirtschaft
Muziek: Musik
Lichamelijke opvoeding (gym): Sport
Am erste Stunde habe ich...
Am zweite Stunde habe ich...
Am dritte Stunde habe ich...
Am vierte Stunde habe ich...
Am fünfte Stunde habe ich...
Am sechste Stunde habe ich...
Am siebte Stunde habe ich...
Am achte Stunde habe ich...

Slide 3 - Slide

der
der
das
das
die
die
das

Slide 4 - Drag question

ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/ Sie
-e
-st
-t
-en
-t
-en
Ken je de feesttenten regel nog?

Slide 5 - Drag question

Match de schoolvakken
Deutsch
Niederländisch
Englisch
Mathe
Physik
Chemie
Biologie
Erdkunde
Geschichte
Musik
Kunst
Sport

Slide 6 - Drag question

Hoofdletters (Schrijf in je schrift!)
In het Duits schrijf je zelfstandige naamwoorden (overal waar je de/het/een voor kan zetten) met een hoofdletter.
Bv. de moeder --> die Mutter
      een broer --> ein Bruder

Daarnaast doe je een hoofdletter bij:
*begin van een zin
*voornamen
*achternamen
*steden/landen

Slide 7 - Slide

Het zelfstandig naamwoord


- een persoon of dier (man, vrouw, oom, hond) 
- een eigennaam (Gerrit, Coca Cola, Apple)
- een ding (plant, fiets, berg)
- een gebeurtenis (ontvoering, feest)
- een plaats (Amsterdam, kantoor)
- niet-concrete dingen (geluk, warmte)

Slide 8 - Slide

even checken!
Vul jij het juiste vraagwoord in?

Slide 9 - Slide

Wel of geen hoofdletter?
A
die mutter
B
die Mutter

Slide 10 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
das pferd
B
das Pferd

Slide 11 - Quiz

Wel of geen hoofdletter?
A
zehn
B
Zehn

Slide 12 - Quiz

ich habe einen hund und eine katze.
A
ich
B
ich, hund
C
ich, hund, katze
D
ich, habe, hund, katze

Slide 13 - Quiz

Wohnen/Heiben/Haben/Sein

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Grammatica: haben & sein
haben
sein
ich
habe
bin
du
hast
bist
er / sie / es
hat
ist
wir
haben
sind
ihr
habt
seid
sie / Sie
haben
sind

Slide 16 - Slide

Hast du die Lernziele erreicht?
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Ik heb de leerdoelen behaald

Slide 18 - Poll

ik
jij
hij
zij
het
ich
du
es
sie
er

Slide 19 - Drag question

Vertaal: Ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, u in het Duits

Slide 20 - Open question

Wanneer mannelijk?
  • Mannelijke personen, dieren en beroepen
  • de dagen
  • de seizoenen
  • de maanden
  • de dagdelen

Slide 21 - Slide

Wanneer vrouwelijk?
  • vrouwelijke personen, dieren en beroepen
  • woorden die eindigen op: -heit, -keit, -ung, -e

Slide 22 - Slide

Wanneer onzijdig?
  • woorden die in het Nederlands -het woorden zijn, zoals het huis (das Haus), het paard (das Pferd).
  • verkleinwoorden: deze woorden eindigen op -chen en -lein. Het meisje (das Mädchen), het boekje (das Buchlein)

Slide 23 - Slide

Bepaald lidwoord -de en -het
Bepaald lidwoord mannelijk (m)   Bepaald lidwoord vrouwelijk (v)

Slide 24 - Slide

Bepaald lidwoord
Bepaald lidwoord onzijdig (o)
Let dus goed op bij het woord Mädchen. Dit is wel een vrouw, maar het eindigt op -chen en is dus een verkleinwoord.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

0
1
2
3
4
5

null
eins
zwei
drei
vier
fünf

(noel)
(ains)
(tswai)
(drai)
(vier)
(funf)

6
7
8
9
10
sechs
sieben
acht
neun
zehn
(zeks)
(zieben)
(acht)
(noin)
(tseen)

1-10: schreiben und sprechen
Goede uitspraak = heel balangrijk! Anders verstaan ze je niet...

Slide 27 - Slide

11
12
13
14
15

elf
zwölf
dreizehn
vierzehn
fünfzehn

(elf)
(tswulf)
(drai-tseen)
(vier-tseen)
(funf-tseen)

16
17
18
19
20
sechzehn
siebzehn
achtzehn
neunzehn
zwanzig
(zek-tseen)
(ziep-tseen)
(acht-tseen)
(noin-tseen)
(tswantsieg)

11-20: schreiben und sprechen

Slide 28 - Slide

21-100: schreiben und sprechen
30
40
50
60
70
80
90
100
dreißig
vierzig
fünfzig
sechzig
siebzig
achtzig
neunzig
hundert
drai-sieg
vier-tsieg
funf-tsieg
zek-tsieg
ziep-tsieg
acht-tsieg
noin-tsieg
hoendert
ein-und-zwanzig
zwei-und-dreißig
sieben-und-fünfzig
sechs-und-sechzig
neun-und-neunzig

Slide 29 - Slide

100-1000: schreiben und sprechen
100
200
300
...
600
700
...
1000
hundert
zweihundert
dreihundert
...
sechshundert
siebenhundert
...
tausend
465
vier-hundert-fünf-und-sechzig
322
drei-hundert-zwei-und-zwanzig
910
neun-hundert-zehn

Slide 30 - Slide

Blz. 83

Allein
Aufgabe: 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9 & 10 

Fertig (klaar)?
Som Quizlet leren

Geen laptop = Over schrijven woordjes
Blz. 83

Zusammen:
Aufgabe: 8 & 9

Allein 
Aufgabe: 1, 2, 3, 4, 5, 7 & 10

Fertig (klaar)?
Som Quizlet leren

Geen laptop = Over schrijven woordjes

Slide 31 - Slide

Nächste Unterricht
- Hausaufgaben kontrollieren
- Sich auf die Prüfung vorbereiten

Opgaven niet af deze les? = huiswerk

Slide 32 - Slide

Hebben we ons lesdoel bereikt?
Schrijf op het briefje van mij krijgt:
- Jouw naam
- De woorden die een hoofdletter krijgen
- Klaar? Wacht tot de bel gaat en lever het bij mij in bij de deur.

"in der schule habe ich english und mathematik, aber mein lieblingsfach ist deutsch.

Slide 33 - Slide