Je gaat een weet-tekst lezen.
In sommige zinnen staat een verwijswoord.
Bijvoorbeeld: hij, ze, haar, het, hun, dat, deze, die, we, dit, er, hier of daaruit.
Je kunt een ander woord uit de tekst op die plaats invullen.
Of je kunt een groepje woorden invullen.
Voorbeeld: De ratten maken vuilniszakken stuk.
Ze maken een enorme rotzooi in de stad
Wie zijn ‘Ze’? ‘Ze’ zijn ratten.
Ze -----> ratten
Je kunt in de tweede zin de ratten invullen op de plaats van Ze.
De ratten maken een enorme rotzooi in de stad.