Deeltoets Thema 6 Ecologie MAX

Deeltoets Thema 6 Ecologie
1 / 41
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 3

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Deeltoets Thema 6 Ecologie

Slide 1 - Slide

In de afbeelding zie je een voedselketen uit een ecosysteem. De organismen zijn niet op dezelfde schaal getekend.

Welk organisme in deze voedselketen is een producent?

A
Sla
B
Slak
C
Merel
D
Kat

Slide 2 - Quiz

T3
kringloop
voedselketen
voedselweb

Slide 3 - Drag question

Hoe heet deze grafiek?

Slide 4 - Open question

Sleep de woorden naar de juiste plek
Afvaleters
Consumenten
Reducenten

Slide 5 - Drag question


Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 6 - Quiz


De mens is een.......
A
teenganger
B
hoefganger
C
zoolganger

Slide 7 - Quiz


Een bos is een voorbeeld van een
A
Individu
B
Levensgemeenschap
C
Ecosysteem

Slide 8 - Quiz


De iep is een boom die goed tegen zoute zeewind kan, is zeewind een abiotische of een biotische factor?
A
Biotisch
B
Abiotisch

Slide 9 - Quiz


Camouflage van een dier is een aanpassing aan de leefomgeving
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

haaksnavel
zeefsnavel
pincetsnavel
kegelsnavel
Sleep de afbeelding van de soort snavel en het bijbehorende voedsel naar het juiste hokje.

Slide 11 - Drag question



Wat kun je zeggen over de biomassa van de organismen in deze voedselketen?


A
De biomassa van de consumenten van de eerste orde is groter dan de biomassa van de producenten.
B
De biomassa van de consumenten van de tweede orde is groter dan de biomassa van de consumenten van de eerste orde.
C
De biomassa van de consumenten van de derde orde is groter dan de biomassa van de consumenten van de eerste orde.
D
De biomassa van de producenten is groter dan de biomassa van de consumenten van de tweede orde.

Slide 12 - Quiz


Lees de tekst ‘Koolstofkringloop’.

Welke van onderstaande stoffen zijn energierijk?


A
eiwitten, mineralen en vetten
B
koolhydraten, eiwitten en vetten
C
mineralen, koolstofdioxide en water
D
water, koolhydraten en eiwitten

Slide 13 - Quiz


Hoeveel planteneters zijn er in dit voedselweb?
A
2
B
3
C
5
D
6

Slide 14 - Quiz


De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa

Slide 15 - Quiz

Fruittelers ondervinden vaak schade aan de gewassen door fruitspinmijten.
Om deze te bestrijden, zetten telers vaak appelroofmijten in. Zij eten de fruitspinmijten op.

Is de appelroofmijt een producent, consument of reducent?
Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open question


Algen zijn eencellige plantjes.

Welke stof naast zuurstof produceren algen bij de fotosynthese?
A
glucose
B
koolstofdioxide
C
stikstof
D
water

Slide 17 - Quiz


Een leerling maakt een schema om een aantal processen in de koolstofkringloop weer te geven (zie de afbeelding).In de koolstofkringloop spelen reducenten een belangrijke rol.

Welke letter geeft de omzetting aan die door reducenten wordt uitgevoerd?
A
Q
B
R
C
S
D
T

Slide 18 - Quiz

Wat zijn biotische en wat zijn abiotische factoren?
Biotische factoren
Abiotische factoren
Nestgelegenheid
Soortgenoten
Ziekteverwekkers
Voedsel
Roofdieren
Licht
Zuurtegraad
Lucht
Temperatuur

Slide 19 - Drag question

Over het schema in afbeelding 4 worden drie uitspraken gedaan. Welke is of zijn juist?

1. Blok A geeft ‘bacteriën en schimmels’ weer.
2. Pijl 1 geeft ‘verbranding’ weer.
3. Pijl 4 geeft ‘dode resten’ weer.

Slide 20 - Open question


Zeegras groeit in ondiep water langs de kust. Veel dieren zoals watervogels voeden zich met zeegras. Ook wordt het zeegras gebruikt als schuilplaats voor bijvoorbeeld jonge vissen.

Noteer een biotische factor die van invloed is/ kan zijn op de populatiegrootte van zeegras.

Slide 21 - Open question



Wat is het optimum zoutgehalte voor de zeegraspopulatie?

A
0,8%
B
1.1%
C
80
D
0

Slide 22 - Quiz




Welk dier is hier te zien?


A
hoefganger
B
teenganger
C
zoolganger

Slide 23 - Quiz


Welke organismen komen nooit voor in een voedselweb?

Slide 24 - Open question


Kijk naar de afbeelding.

Wat is organisme 2?


A
producent
B
consument van de eerste orde
C
consument van de tweede orde
D
consument van de derde orde

Slide 25 - Quiz

In een schuur op het weiland wordt muizengif gestrooid. Hierdoor neemt het aantal spitsmuizen in het weiland af.

Neemt de populatiegrootte van de konijnen hierdoor toe of af? Leg je antwoord uit.

Slide 26 - Open question

Lees de tekst ‘Schotland’.

Vindt de verspreiding van forelleneitjes plaats door een abiotische factor of door een biotische factor?

Slide 27 - Open question


Waarom horen de forellen in beide meertjes niet bij dezelfde populatie?

Slide 28 - Open question


Waterpestplanten leven in sloten en meren.

Waarom hebben waterpestplanten geen waslaag op hun bladeren?

Slide 29 - Open question

Maak een correcte voedselketen

Slide 30 - Drag question


Het begin van dit klassieke voedselweb is
A
opgeloste voedingsstoffen
B
zee-eenden
C
algen
D
bacteriën

Slide 31 - Quiz

Vul in het schema van het voedselweb de volgende organismen op de juiste plaats in (zie afbeelding). 
muggenlarve
snoek
kikkervisje
waterkever
baars
algen

Slide 32 - Drag question

Welke piramide hoort waar?
Piramides van Biomassa
Piramides van aantallen

Slide 33 - Drag question


In de koolstofkringloop wordt door veel organismen stoffen verbrand.

Welke organismen in de koolstofkringloop doen aan verbranding?


A
planten
B
dieren
C
schimmels
D
alle organismen

Slide 34 - Quiz


Wat zijn voorjaarsbloeiers?
A
Zonplanten die in het voorjaar bloeien
B
Kamerplanten die in het voorjaar bloeien
C
Schaduwplanten die in het voorjaar bloeien
D
Schaduwplanten die in de zomer bloeien

Slide 35 - Quiz

Welk niveau van de ecologie wordt beschreven?
Op de Veluwe leven wilde zwijnen die zich onderling voortplanten. Samen vormen ze een
De populaties van de verschillende soorten op de Veluwe vormen een
De Veluwe is een voorbeeld van een
Een enkel organisme noem je een
levensgemeenschap
individu
populatie
ecosysteem

Slide 36 - Drag question



Hoe hebben planten zich aan een droge omgeving aangepast?
A
Dikke bladeren, veel huidmondjes
B
Dunne bladeren, veel huidmondjes
C
Dikke bladeren, weinig huidmondjes
D
Dunne bladeren, weinig huidmondjes

Slide 37 - Quiz



Wat voor snavel heeft dit dier?
A
pincetsnavel
B
haaksnavel
C
kegelsnavel
D
zeefsnavel

Slide 38 - Quiz



Wat is een ecosysteem?
A
dat is een systeem dat het klimaat regelt
B
dat is zijn alle dieren in een gebied
C
dat zijn alle biotische en abiotische factoren in een gebied
D
dat zijn alle planten en dieren in een gebied

Slide 39 - Quiz


De buik van deze waterdieren is wit. Hoe zorgt dat voor een schutkleur?
A
wit lijkt wel zonlicht
B
wit verblind roofdieren zoals de haai
C
wit is de kleur van water
D
wit schijnt blauw op in het water

Slide 40 - Quiz


Sem vergelijkt de botten van een vis met de botten van een landzoogdier.

Wat zal hem opvallen?
A
vissen hebben minder stevige botten dan landdieren
B
Vissen hebben buigzamere botten dan landdieren.

Slide 41 - Quiz