De school.

• NT2
• Voortgezet speciaal onderwijs

De man en de school.

Waar woont de man?

1. In de moskee.
2. In de stad.
3. Bij de moskee.
4. Op de moskee.

Wat koopt de man?

1. Hij koopt een school.
2. Hij koopt een stoel.
3. Hij koopt een bril.
4. Hij koopt een bord.

Wat schrijft de man op het bord?

1. Hij schrijft SCHOOL.
2. Hij schrijft LEZEN.
3. Hij schrijft KOM.
4. Hij schrijft BRIEF.

Waar zit de man?

1. De man zit op de grond.
2. De man zit op de tafel.
3. De man zit op een kruk.
4. De man zit op een stoel.

Wat heeft de vrouw?

1. een papier
2. een pen
3. een man
4. een brief

Kan de vrouw lezen?

1. Ja
2. Nee

Kan de man lezen?

1. ja
2. nee

Waarom is de man bang?

Waarom huilt de vrouw?

1. De meester zegt: Ja, je man is dood.
2. De meester zegt: Je man blijft weg.
3. De meester zegt: Je man is boos.

Wat heeft de buurman?

1. een pen
2. een potlood
3. een papier
4. een brief

Wat staat er in de brieven?

1. Ik voel mij goed.
2. Ik kom snel naar huis.
3. Ik stuur jou een cadeau.
4. Ik stuur jou een jurk.

De vrouw is ..

Welk woord leest de meester niet goed?

Vind jij de meester goed?