1. Wij heten Melanie en Loes. Hoe(=What) heet jouw zusje?
2. Het meisje is niet geïnteresseerd in een uniform.
3. Een vriend van hen is nogal verlegen.
4. Zijn jullie niet nieuwsgierig naar(=about) de toneelclub?
5. Hij is vandaag alleen maar(=but) ik ben niet bezorgd.