1.3 Moleculaire stoffen

1.3 Moleculaire stoffen
1 / 21
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

1.3 Moleculaire stoffen

Slide 1 - Slide

Moleculaire stoffen

  • Verbindingen die alleen uit niet-metaal atomen bestaan.
  • Ook wel 'moleculen' genoemd.
  • Voorbeelden: H2O, C2H6O, HCN, PCl3
  • Ontstaat door vorming van atoombindingen
  • Moleculen worden bij elkaar gehouden door vanderwaalsbindingen.

Slide 2 - Slide

Atoommodel niet-metaal 
Niet-metaalatomen missen
elektronen in hun buitenste
schil (valentie-elektronen) om
te voldoen aan de edelgas-
configuratie.

Slide 3 - Slide

Gedeeld elektronenpaar
Om edelgasconfiguratie te bereiken
  • kan een niet-metaal een elektron opnemen van een metaal (=zout, zie 1.4)
  • of delen twee niet-metaalatomen de elektronen: een gedeeld elektronenpaar, ook wel atoombinding of covalente binding genoemd.

Slide 4 - Slide

Atoombinding
  • Atoombinding is heel sterk.
  • Atoombinding verbreekt alleen bij chemische reacties, waarbij nieuwe moleculen ontstaan.
  • Hoeveel bindingen een niet-metaal aangaat, hangt af van de covalentie.
  • Covalentie geeft aan hoeveel elektronen gedeeld moeten worden om edelgasconfiguratie te bereiken.

Slide 5 - Slide

Covalentie

  • Geeft aan hoeveel elektronen gedeeld worden, dus hoeveel atoombindingen worden gevormd.
  • Eenvoudig af te lezen uit periodiek systeem.
  • Aantal elektronen erbij tot edelgas (groep 18) = covalentie.
  • Covalentie H=1, F=1, O=2 enz.

Slide 6 - Slide

Voorbeeld: waterstof
H heeft 1 valentie-elektron, wil er 1 elektron bij.
Covalentie = 1





Molecuulformule = H2             Structuurformule = H-H
H + H
H2

Slide 7 - Slide

Voorbeeld: zuurstof
O heeft 6 valentie-elektronen, wil er 2 bij. 
Covalentie = 2





Molecuulformule = O2             Structuurformule = O=O
O + O
O2

Slide 8 - Slide

Wat is de covalente van koolstof (C)?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Wat is de covalente van zwavel (S)?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 10 - Quiz

Twee-atomige moleculen
Claire Fietst In Haar Onderbroek Naar Breda.
(Chloor = Cl2, fluor = F2 etc.)

Noteer dit ezelsbruggetje bij je belangrijke aantekeningen!

Slide 11 - Slide

Hoeveel atoombindingen zitten er in een stikstofmolecuul?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 12 - Quiz

De vanderwaalsbinding

Slide 13 - Slide

0

Slide 14 - Video

Hoe noemen we deze fase-overgang? (vast naar gas, zie filmpje)
A
smelten
B
condenseren
C
sublimeren
D
rijpen

Slide 15 - Quiz

Wat gebeurt er met de atoombindingen van jood bij sublimeren?
A
verbreekt
B
wordt zwakker
C
wordt sterker
D
niets

Slide 16 - Quiz

Fase-overgang

  • Bij een fase-overgang blijven de moleculen hetzelfde (atoombinding blijft intact).
  • De afstand tussen deeltjes veranderd -> Vanderwaalsbinding (molecuulbinding).
  • Hoe dichter op elkaar, hoe sterker  de V/d waalsbinding.

Slide 17 - Slide

Vanderwaalsbinding
  • Aantrekkingskracht tussen moleculaire stoffen (dus niet aanwezig bij metalen of zouten!)
  • Aanwezig door kleine ladingsverschillen in de moleculen (elektronen staan niet op vaste plaats, bewegen door schillen heen).
  • Relatief zwakke binding (aanwezig bij vaste fase, deels verbroken bij vloeistof, afwezig bij gas en opgeloste stof).
  • Hoe groter de massa van het molecuul, des te sterker de vanderwaalsbinding.



Slide 18 - Slide

Wat gebeurt er met de Vanderwaalsbinding als suiker wordt opgelost in thee.
A
verbreekt
B
wordt zwakker
C
wordt sterker
D
niets

Slide 19 - Quiz

Structuurformules
  1. Noteer de molecuulformule.
  2. Noteer de covalenties van de atomen.
  3. Zet het atoom met de hoogste covalentie centraal.
  4. Teken atoombindingen naar de andere atomen, zodat alle atomen de gewenste covalentie hebben.

Slide 20 - Slide

Samen oefenen
  • Teken de structuurformules van C2H6 en HCN.
  • Teken de structuurformule van H2SO4, gegevens: 
- S staat centraal;

- Alle O-atomen zijn rechtstreeks aan het S-atoom verbonden;
- S heeft niet de verwachte covalentie.

S en P voldoen vaak niet aan de verwachte covalentie!
Klaar: maken 26, 27, 28, 29, 31, 32

Slide 21 - Slide