Persoonsvorm verledentijd

Nederlands
3KM - 3KA
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
3KM - 3KA

Slide 1 - Slide

Planning 
Wat kan ik al?
Uitleg spelling
Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:

Dat (gebeuren)beslist niet!
A
gebeurt
B
gebeurd

Slide 3 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd:
Het vliegtuig (landen) ... op tijd.
A
land
B
landt

Slide 4 - Quiz

Schrijf de persoonsvorm op in verleden tijd enkelvoud.
- rusten -
A
rust
B
ruste
C
rustten
D
rustte

Slide 5 - Quiz

de persoonsvorm in de verleden tijd enkelvoud van "krabben"
A
krabde
B
krabdte
C
krapbte
D
krabdde

Slide 6 - Quiz

Een persoonsvorm in de verleden tijd kan op -dt eindigen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Slide 8 - Slide

Voorbeeld 
Zij (giechelen)....... de hele dag.

 
stam = giechel

Zij giechelt de hele dag.

Slide 9 - Slide

Voorbeeld
De trainer (vinden) ....... dat goed.
  
stam = vind
de trainer = hij --> stam + t

De trainer vindt dat goed.

Slide 10 - Slide

Persoonsvorm verleden tijd

+ d(en) / + t(en)
‘t ex-kofschip




Hele werkwoord - en = vergoed / verras

Hij (vergoeden) dat niet.

Hij vergoedde dat niet.

Reza (verrassen) haar.

Reza verraste haar.

Slide 11 - Slide

Persoonsvorm verledentijd
Het werkwoord verandert van klank

lopen - liepen
kijken - keken
gaan - ging

Slide 12 - Slide

Opdracht
Maak het stencil tt- vt

Hoe: Magister - Elo - opdrachten - stencil tt /vt

tijd: 20 minuten

Slide 13 - Slide